Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1819
(1819)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 737]
| |
Mengelwerk.Levensschets van S.J. Brugmans.Gedeeltelijk gevolgd naar het Fransch van bory de st. vincentGa naar voetnoot(*). Sebald justinus brugmans, wiens onherstelbaar verlies Leyden, Nederland, Europa betreurt, werd, den 24sten Maart 1763, Franeker geboren, waar zijn Vader het Hoogleeraarsambt in de Wiskunde bekleedde. Hij studeerde eerst aan de Hoogeschool te Groningen, waarheen zijn Vader verplaatst was, en vervolgens te Leyden. Zijne eerste bestemming was de dienst der Genie; maar de natuurlijke aanleg laat zich niet dwingen. Deze was bij den jongen brugmans vooral op de Natuurkundige Wetenschappen gerigt; zijne Ouders vergunden hem, die strekking te volgen, en hij was reeds vroeg bedreven in de Natuurlijke Geschiedenis, de Schei- en Geneeskunde, zonder daarom de Wiskunde te verzuimen. Op zijn achttiende jaar werd hij tot Doctor in de Wijsbegeerte bevorderd, en gaf bij die gelegenheid eene beschrijving der Mineralen in den omtrek van Groningen (Lithologia Groningana), volgens het stelsel van den toen in Holland meest gevolgden wallerius. In hetzelfde jaar (1781) behaalde | |
[pagina 738]
| |
brugmans den prijs bij de Akademie van Dyon, ter beantwoording der volgende vraag: Welke zijn de schadelijke en vergiftige planten, die meermalen de landerijen bederven en derzelver vruchtbaarheid belemmeren, en de voordeeligste middelen, om heilzame en nuttige planten daarvoor in de plaats te stellen, opdat het vee daarin een gezond en overvloedig voedsel vinde? Deze Prijsverhandeling werd in 1783 te Groningen gedrukt. Brugmans had opgemerkt, dat de vergiftige planten bijna altijd een bijzonder voorkomen hebben, hetwelk hare schadelijke hoedanigheden verraadt; dat de dieren, geenszins verleid door den bedriegelijken luister of de zoete geuren van sommige gewassen, dezelve te midden der velden niet aanraken, daar een onbedriegelijk instinct hun het vergif doet kennen, dat in derzelver binnenste schuilt. Hij noemde de planten op, door de Natuur dus gekenmerkt, en die, welke op dezelfde plaats kunnen groeijen, en dus daarvoor in de plaats gesteld worden. De tijd was daar, waarin de akkerbouw, aan de sleur des ongeletterden landmans ontrukt, tot eene wetenschap van den eersten rang zou worden verheven. Geleerde Maatschappijen gaven het voorbeeld, door het uitschrijven van prijsvragen, ook over schijnbaar min belangrijke onderwerpen, wanneer zij slechts den beoefenenden landbouw op wetenschappelijke gronden konden vestigen. Zoo gaf de Koninklijke Akademie van Bordeaux in 1782 de taak op, om de kenmerken, ook voor den minst geoefenden Natuurbeschouwer, aan te wijzen, wanneer de boomen, vooral de eikenboomen, ophouden te groeijen, en beginnen te versterven; en of men deze kenmerken (ondersteld dat er zulke bestaan) algemeen en noodzakelijk bij de boomen in allerlei gronden vindt. Deze vragen mogen misschien nutteloos schijnen aan iemand, die in een' eikenboom slechts het sieraad van een bosch en eene goede brandstof voor zijn' schoorsteen ziet; maar in een wijnland zijn zij van het hoogste belang: de eikenboom is voor het vaatwerk van den Bordeaux-wijn onmisbaar; de eiken, daartoe ge- | |
[pagina 739]
| |
bezigd, moeten volkomen gezond en toch ook volwassen zijn. Brugmans besefte dit nut terstond: hij gevoelde de behoefte, om ook buiten zijn Vaderland nuttig te zijn, gaf de kenteekenen op, waarin de Akademie van Bordeaux zoo veel belang stelde, en behaalde den prijs. Twee jaren later (1785) werd hem te Berlijn een nieuwe eerepalm toegewezen voor eene Verhandeling over het onkruid; zoodat hij op zijn twee en twintigste jaar reeds met het eeregoud van drie buitenlandsche Maatschappijen prijkte, geschreven in eene taal, die niet de zijne was. In 1783 had hij ook eene Verhandeling uitgegeven over eenzwavelachtig lucht verschijnsel, hetwelk ook op den plantengroei eenigen invloed gehad had. Na zoo vele proeven zijner kundigheden te hebben gegeven, trad brugmans (in 1785) in eenen vasten stand in de Maatschappij: hij werd te Groningen tot Doctor in de Geneeskunde bevorderd, na de verdediging eener Dissertatie de Puogeniâ, waarin hij, door nieuwe proeven, het verschil tusschen den etter en de andere dierlijke vochten bepaalde. De Fransche Geneesheer quesnoy had reeds in 1749 eene Verhandeling over deze stoffe geschreven. Men bestreed toen het denkbeeld, dat de etter eene wezenlijke afscheiding was; brugmans bewees echter de waarheid daarvan buiten tegenspraak. De Hoogleeraar van swinden in dat zelfde jaar van Franeker naar Amsterdam beroepen zijnde, werd het vak der Natuurkunde en Wijsbegeerte in deszelfs plaats aan den jongen brugmans in zijne geboortestad opgedragen. Hij deed hier eene Redevoering over den aard van den Vrieschen grond en deszelfs nader onderzoek, (de naturâ soli Frisici explorandâ.) Hier, echter, bleef hij niet lang: na eenige maanden werd hij in de hoofdplaats der wetenschappen in Nederland, aan Leydens Hoogeschool, als Hoogleeraar der Kruidkunde, beroepen (1786), waarop hij eene Intreêredevoe- | |
[pagina 740]
| |
ring uitsprak over de groote nuttigheid eener meer naauwkeurige kennis der inlandsche planten. Sedert de smaak voor de Kruidkunde, die linnaeus aan den bajert onttrokken had, in alle klassen der Maatschappij was doorgedrongen, en niet meer uitsluitend aan Geneesheeren en Kruidmengers behoorde, had een groot aantal Reizigers togten door vreemde landen ondernomen, om een' rijken buit van gewassen vandaar terug te brengen. Holland, alstoen de zetel van eenen onmetelijken koophandel, in het bezit van schoone en rijke overzeesche gewesten, was, als ware het, de stapelplaats ook dezer soort van schatten voor de andere Volken. Op Hollands talrijke schepen reisden de meeste Natuuronderzoekers naar de Kaap de Goede Hoop, de Indische Eilanden en Japan; en het was hun een wezenlijk genoegen, bij de terugkomst, de schoonste bloemen te offeren aan het oord, vanwaar linnaeus het licht in de Natuurkunde had verspreid. Maar deze gemakkelijkheid, om onbeschrevene soorten en nieuwe geslachten in onbekende gewesten te vinden, had de Europesche Flora doen verzuimen. Slechts in het hart van Duitschland bespeurden eenige Natuurbeschouwers, die zich op geene reizen toeleiden, hoe weinig nog de planten van ons eigen werelddeel bekend waren, en dat men niet naar Botany-baai, naar China of Peru, of naar de Afrikaansche wildernissen behoefde te trekken, om nieuwe namen op de lijst der planten te brengen. Maar de ontdekking van eene soort van zeegras, of eener mosplant, of eener eenvoudige grassoort, die niet zeer treffend van de naburige soorten verschilde, wekte weinig belang bij de kenners der hoofdsteden, waar, in oranjehuizen en stookkassen, duizend schitterende en juist door het vreemde meer belangwekkende planten het oog der liefhebbers streelden. Men vond in dien tijd bekwame kruidkenners, die, geheel t' huis in de Flora der andere werelddeelen, de meeste planten van hun eigen land niet kenden. Zelfs moesten de soorten, weleer door tournefort, bauhinus | |
[pagina 741]
| |
of andere vroegere en latere kruidkundigen uit het Zuiden van Europa of de Levant aangebragt, in onze tuinen voor de heesters der Zuidzee-eilanden of der boorden van den Ohio plaats maken. Brugmans wraakte deze misbruiken: hij wilde bewijzen, dat de inlandsche Flora niet minder schoonheden bezit dan de uitheemsche, en dat onder de planten, die den grond van Europa versieren, sommige gevonden worden, die, zoowel in de Geneeskunde als in de Kunsten, niet minder nuttig zijn, dan vele uit Azië, Afrika of de nieuwe wereld, en de wereld van tasman en cook. De algemeene kundigheden van brugmans deden hem bij de Kruidkunde en het opzigt over den Kruidtuin ook het onderwijs in de Natuurlijke Geschiedenis opdragen (1787.) Zijne lessen in dit ruime vak der menschelijke kundigheden maken misschien het wezenlijkste gedeelte van zijnen roem uit, en waren, door keurigheid van taal en voordragt, door diepe geleerdheid, aan oorspronkelijkheid en nieuwheid van denkbeelden gehuwd, juist geschikt, om den smaak voor die wetenschap bij oud en jong op te wekken of te verlevendigen. Brugmans begon nu ook een Kabinet te vormen, hetwelk, door zijne onvermoeide zorgen, weldra dien trap van volmaaktheid bekwam, dat men slechts weinige verzamelingen van bijzondere personen in Europa daarmede kon vergelijken. Men bedenke daarbij, dat 's Lands hooge Magten, in dien onzaligen tijd van tweedragt, burgerkrijg, buitenlandschen oorlog en algemeen verval, die, bijkans van het begin der ambtsbediening van brugmans aan, de Republiek beroerden, niet zoo veel voorde wetenschappen konden doen als in andere landen, die hunnen rijkdom in zich zelve bezitten, als één Rijk vooral, hetwelk, door heerschappij of invloed in Europa, door regt of geweld, alle middelen ter beschikking had, om zijne Natuurkenners, gelijk weleer alexander aan aristoteles had gedaan, met de uitgezochtste natuurschatten des eigenen grondgebieds of der onderworpene landen te verrijken. Dat dus | |
[pagina 742]
| |
een cuvier, die aan het hoofd der éénige Parijsche verzameling stond, en tevens de grootste kenner der vergelijkende Ontleedkunde was, bij zijne komst in Nederland, het Kabinet van brugmans, door eigene vlijt en op eigene kosten verzameld, bewonderde, en die bewondering in zijn Rapport aan den Ex-Keizer uitsprak, dit is de hoogste lofspraak, die men daaraan kan gevenGa naar voetnoot(*). Met dat alles werd de bescheidene Geleerde, bij eene reis naar Parijs onder buonaparte's regering, getroffen en als verplet op het gezigt der aldaar opeengestapelde rijkdommen in zijn vak; en een zijner vrienden heeft verzekerd, dat hij zich toen aan eene soort van moedeloosheid overgaf, die hem een' tijd lang, uit hoofde van den afstand tusschen zijne verzameling en den hier voorhanden onbereikbaren overvloed, de verrijking der eerste zou hebben doen staken. In 1795 werd aan brugmans, na voltelen's dood, ook bij voorraad de leerstoel der Scheikunde opgedragen, waarvan zich deze buitengewone man, bij wien met elke hem opgedragene taak de krachten schenen aan te groeijen, met verwonderlijken ijver en het beste gevolg kweet. Ook in dit vak droeg hij de algemeene bewondering en liefde zijner Hoorderen en de hoogachting van alle deskundigen weg; zoodat Bezorgeren der Hoogeschool hem in 1800 tot vasten Hoogleeraar in die wetenschap aanstelden. In deze hoedanigheid vermeldde hij de verdiensten van herman boerhaave omtrent de Scheikunde; eene rijke stof, maar niet te uitgebreid voor den man, die in het vak der natuur en geneeskundige wetenschappen alomvattend was, gelijk de door hem geprezene Nederlandsche hippokrates. Hier verhief hij zich tot de hoogte der welsprekendheid, welke dit geschrift, wat deze eigenschap | |
[pagina 743]
| |
betreft, tot het eerste zijner werken verheft; doch het was, naar de orde des tijds, een zijner laatste. De Geneeskundige Dienst, vooral die der Hospitalen, had reeds lang de aandacht van brugmans getrokken; zoodat de Gecommitteerde Raden van Holland hem in 1794 raadpleegden over de verzorging der gekwetsten en zieken uit de legers der Bondgenooten, vooral de Hanoveranen, die omstreeks dezen tijd naar Holland begonnen af te zakken, en gedeeltelijk in het groote Hospitaal te Leyden werden gelegd, waar de Hoogleeraar hun uitstekende diensten bewees. Na de Omwenteling van 1795 werd hij belast met een plan voor den geneeskundigen dienst des Bataafschen legers, en tot medewerking met de Fransche Commissarissen voor de oprigting van Hospitalen. Na de goedkeuring van zijn deswege ingediend ontwerp, gaf de Regering hem een nieuw bewijs van vertrouwen, door hem met de invoering daarvan te belasten. Het Hollandsche leger bezat dus eerlang eene zeer geregelde verzorging van geneesmiddelen, die scheikundig in den Hage werden toebereid. Daarenboven werd brugmans, met de Heeren driessen, vrolik, deiman en ten haaf, benoemd tot het vervaardigen der Pharmacopoea Batava, of Bataafsche Apotheek, die in 1805 het licht zag. Den edeldenkenden Koning van Holland, lodewijk napoleon, kende brugmans reeds, eer hij tot het gebied werd verheven; en eerlang bekwam hij deszelfs vriendschap, en werd zijn raadplegende Lijfarts. Terwijl, na den val van het Gemeenebest, bijna alles daarin veranderd werd, bleef toch de dienst der gezondheid des legers volkomen op denzelfden voet. Brugmans bekwam den titel van Directeur-Generaal van dien dienst. De onstaatkundige zoowel, als tegen alle beginselen van regtvaardigheid lijnregt aandruischende inlijving van Holland bij dien Colossus, welken men toen het Fransche Keizerrijk noemde, deed nog veel grootere veran- | |
[pagina 744]
| |
deringen ontstaan, dan bij de oprigting van het Koningschap. Ook de post van Directeur Generaal werd vernietigd, doordien de dienst van gezondheid met dien van het groote Rijk werd ineengesmolten. Doch napoleon, hoe stug en heerschzuchtig van aard, kon de betoovering niet weêrstaan, waarmede brugmans, die met diepe geleerdheid de fijnste menschen- en wereldkennis en den ongedwongen' toon der eerste kringen paarde, hem voor zich - neen, voor zijne geliefde Hoogeschool, en voor het behoud harer instellingen en waardige Hoogleeraars, wist te winnen. Daarvan getuige het tooneel te Leyden in Wijnmaand 1811, toen de Veroveraar, bedwelmd door zijn ongehoord geluk, zijne prooi kwam bezoeken, die onder hem met snelle schreden het verderf te gemoet ijlde. Weinige Hollanders konden een' gunstigen blik van den Gebieder verwerven; nog mindere konden eenig kwaad beletten, of goed bewerken: onder deze, echter, behoorde brugmans. Toen napoleon, bij zijne komst te Leyden, vermaak schepte, alle hem voorgestelde Hoogleeraren en andere personen te verguizen, trad brugmans als hun beschermengel op, wist, door zijne volmaakte kennis der Fransche taal, en tegenwoordigheid van geest, aan velen de antwoorden op 's Keizers norsche, halfgeleerde vragen te besparen, en deed onder anderen openlijk hulde aan de schoonheid en den rijkdom zijner moedertaal. - Ook wist hij, bij de daarop volgende vernedering van 's Lands Hoogeschool tot eene Akademie der Fransche Universiteit, zeer veel goeds te behouden, onder anderen het uitsluitend behoud van de eigendommen der Hoogeschool, de betaling harer schulden, onder het vorige Bestuur gemaakt, en eene jaarlijksche toelage van 100,000 Francs. Aan brugmans werd ook de, destijds vooral, netelige post van Rector der Akademie toebetrouwd, wiens moeijelijkheid door de opvolgende staatkundige gebeurtenissen nog verdubbeld werd. Deze gebeurtenissen namen eindelijk eene beslissende | |
[pagina 745]
| |
wending. Brugmans, in het Rectoraat door den hoogstverdienstelijken kemper vervangen, genoot echter het volste vertrouwen van den nieuwen Souvereinen Vorst der Vereenigde Nederlanden. Hij bleef niet slechts aan het hoofd van den gezondheidsdienst der Armee, onder denzelfden titel van Inspecteur-Generaal, maar zijne werkzaamheden werden zelfs over de Zeemagt en de Volkplantingen uitgestrekt. Het groote laboratorium in den Hage werd hersteld, en voor de troepen zoowel ter zee als te lande ingerigt. Weldra bekwam brugmans eene gelegenheid, daarin zijne volle grootheid te toonen. Napoleon, overwonnen en naar Elba gebannen, kwam terug, en geheel Frankrijk liep hem te gemoet. De hagchelijke kamp der onafhankelijkheid moest nog eens voor Europa worden gestreden: want reeds was het puik zijner oude Soldaten rondom den Werelddwinger geschaard; reeds waren Neêrlands grenzen overschreden, en Brussel bijkans in het gezigt. Één onvergetelijke dag leide wel zijne trotsche hoop in het voetzand, en verzekerde de rust van Europa; doch ten prijze van hoe veel levens! Slechts de felle koude had in Rusland, na zijne eerste nederlaag, eene pest kunnen verhoeden; na de veldslagen bij Leipzig en Hanau was wezenlijk de vernielende Hospitaalkoorts uitgebroken, die, als nawee der gevechten in Duitschland, vooral in Mentz, zoo vele slagtoffers in het graf had gesleept. Het stond geschapen, dat België's gelukkige velden nu ook, in de hette des zomers, het brandpunt der besmetting zouden worden, vanwaar deze zich heinde en verre had kunnen verspreiden. Maar brugmans vloog toe, als een reddende engel; en slechts aan zijne voorbeeldelooze werkzaamheid, die zich op alle punten, waar de nood drong, scheen te vermenigvuldigen, aan zijne kunde en ijver had Braband, had Brussel vooral het behoud van gezondheid en leven harer burgers te danken. Zonder onderscheid te maken tusschen vijand en vriend, aanvaller of verdediger, zag brugmans op het slag- | |
[pagina 746]
| |
veld slechts menschen, wier verzorging hem evenzeer ter harte ging. De overgroote menigte gekwetsten in de Hospitalen te bergen, was eene volstrekte onmogelijkheid: brugmans deed dus, en niet te vergeefs, eene oproeping aan de menschlievendheid der Brusselaren, welke zich bij deze gelegenheid van eene zeer voordeelige zijde getoond, en aan de menschheid wezenlijk verdiend gemaakt hebben. Maar, zoo aan deze stedelingen lof toekwam voor hunnen goeden wil, niet minder eere behoort aan brugmans voor de gepaste regeling en besturing dier goedwilligheid. Overal nam hij de beste maatregelen, om de opeenstapeling van lijders, ook in de huizen, te beletten, het bederf te weren, overal gezonde lucht te doen indringen, en voor het verbinden der lijders te zorgen. De Voorzienigheid bekroonde de pogingen van den menschenvriend met haren zegen. Een koele zomer kwam hem te hulp; en eer de tallooze lijken, of de onnoemelijk vele gekwetsten, dood en bederf rondom zich konden verspreiden, waren de eerste, volgens de wijze der Ouden, ook onlangs in den volkverslindenden Spaanschen Oorlog gevolgd, reeds verbrand, en de laatste of te Brussel genezen, of naar de verschillende Hospitalen des Koningrijks overgebragtGa naar voetnoot(*). Onmiddellijk op dezen dienst, door brugmans aan de Menschheid bewezen, volgde een andere, dien hij aan zijn Vaderland betoonde. Onder den oorlogsbuit, door de Franschen sedert 1794 aan Nederland ontroofd, muntte de prachtige Verzameling van Natuurlijke Zeldzaamheden des Stadhouders uit, weleer een sieraad van 's Hage, maar die thans te Parijs onder den ontzettenden overvloed verscholen, en bijkans vergeten was. Het was brugmans, wien de Koning de vereerende taak op- | |
[pagina 747]
| |
droeg, dit erve zijner Vaderen terug te eischen, en naar Nederland te doen overbrengen. Groot waren de zwarigheden, de onaangenaamheden, met welke hij daarin te worstelen had: men gaf voor, hetzij naar waarheid of niet, dat veel uit deze Verzameling naar elders in het groote Rijk was overgebragt, of vermist werd. En toch slaagde brugmans, boven aller verwachting, door twee zaken: zijne schranderheid, en de hooge achting, waarin hij bij de Parijsche Geleerden, eenen cuvier en anderen, stond. De eerste deed hem een middel uitdenken, om, zonder de eigenliefde der Franschen te zeer te kwetsen, de schade van het vermiste rijkelijk te boeten; de andere deed dit middel door zijne vrienden van het Institut volgaarne beamen: zoodat brugmans door zachte en beleefde manieren meer terugbekwam, dan anderen op vertoon van geweld. Men stelde hem een groot gedeelte der doubletten van het Museum der Natuurlijke Historie ter hand; zoodat hij eenen volmaakt systematisch aaneengeschakelden voorraad van natuurschatten met zich terugbragt. Het schoonste, het edelste loon, hetwelk brugmans hiervoor kon verwachten, viel hem ten deel. De Koning schonk den ganschen rijkdom edelmoediglijk aan die Hoogeschool, voor welke brugmans reeds onder napoleon zoo veel gedaan had; en het was een schoon, een hartverheffend oogenblik, toen kemper, in zijnen kring zoo groot als brugmans in den zijnen, en door den band der vriendschap met dezen vereenigd, bij de inwijding der vernieuwde Hoogeschool, het grootsche geschenk vermeldde, hetwelk de vrucht der pogingen van zijnen voorganger in haar bestuur was. Dit geschenk was eigenlijk het begin van een Kabinet van Naturalia, eener Hoogeschole als die van Leyden waardig: hetgene zij voorheen bezat, verdient naauwelijks eenige melding. Wij zeggen, het begin; schoon dit Museum zelf, reeds in zijn' tegenwoordigen staat, de bewondering van binnen- en buitenlandsche kenners wegdroeg. Maar de | |
[pagina 748]
| |
onvermoeide man, dien de Koning aan het hoofd dezer stichting geplaatst had, rustte niet, eer hij hetzelve den hoogsten trap van volmaaktheid had geschonken, waartoe hij immer in staat was. Eene reis in Duitschland moest daartoe dienen; doch, eer brugmans hiertoe de gelegenheid had, voldeed hij op de schitterendste wijze aan zijne roeping als Hoogleeraar der Kruidkunde, door de vergrooting van den tuin der planten. Deze tuin, zoo oud als de Hoogeschool, was door den grooten boerhaave, wat het aantal der gewassen betreft, ter helfte vermeerderd. Nog getuigt aldaar een honderdjarige boom, door hem geplant, van de zorg diens tweeden stichters. Doch, na de onnoemelijk groote vorderingen der Kruidkunde in de achttiende Eeuw, kon die kweekhof aan de behoeften der Hoogeschool, althans aan het verlangen van brugmans, die meer dan iemand met deze vorderingen bekend was, niet meer voldoen. Door edelmoedigen, onbekrompenen bijstand der Hooge Regering werd hij in staat gesteld, dezen tuin veel meer dan te verdubbelen; en nu leide hij zich met al het vuur zijner geaardheid op de beplanting van den aangewonnen' grond met de tot dat oogmerk meest dienstige planten toe. Brugmans, die een' bijzonderen tact had ter onderscheiding van hen, die, onder zijn oog en beheer, de bijzonderheden moesten voltooijen der werken, waarvan hij de groote trekken ontworpen had, koos daartoe, wat het aanleggen van den nieuwen tuin betrof, den kundigen Duitscher nees. Een lust was het, te zien, hoe reeds, twee jaren na den eersten aanleg (1819), de tuin, in vollen groei en bloei, den arbeid des Hoogleeraars en van zijnen wetenschappelijken medehelper scheen te zullen beloonen. Het vertrek van nees, als Hoogleeraar, naar Bonn, in dien zomer, was een verlies voor de schepping van brugmans; maar ach! slechts weinige weken daarna moest die schepping ook de zorgen haars grooten aanleggers voor altijd ontberen! Terwijl hij dus voor de Kruidkunde zorgde, verloor | |
[pagina 749]
| |
de bewonderenswaardige man de andere vakken der Natuurlijke Geschiedenis geenszins uit het oog. In den zomer van 1818 ondernam hij, met zijn huisgezin, de Duitsche reis, ter uitbreiding van zijn geliefkoosd Museum. Dezelve ging op Göttingen, waar blumenbach, de Nestor van dit vak, in persoon aan den man werd verbonden, dien hij reeds lang kende en hoogachtte, - naar het Brunswijksche, waar brieven van aanbeveling der uitmuntende Vrouwe, die Nederland thans ook betreurt, H.K.H. de Prinsesse Douairière van Brunswijk-Lunenburg, hem alles, ook de minst toegankelijke schatten, deed openen, - naar het Hartzgebergte, met name den Bloksberg, waar zijn albespiedende blik in een zonderling natuurverschijnsel den vermoedelijken grond van het volkssprookje ontdekte, hetwelk dien berg zoo lang, als woning der booze geesten en hunner dienaars, deed schuwen, - naar Stuttgard, waar hij de reeds in 1814 te Leyden gemaakte kennis vernieuwde met eene andere voortreffelijke Vorstin, de Koningin catharina van Wurtemberg, alexander's Zuster, thans ook reeds van de aarde tot het Rijk van volmaakte kennis en deugd opgevoerd; waar zijne drift voor de wetenschap hem geene moeijelijkheden, geen' verschroeijenden zonnegloed deed achten, om de onlangs ontdekte sporen eener vroegere wereld uit te vorschen. Vanhier keerde hij langs de grootsche zoowel als bekoorlijke Rijn-gewesten in het Vaderland terug, verrijkt met den edelsten, onbloedigen buit, met onwaardeerbare natuurschatten. Dezelve vereischten terstond eene uitbreiding der plaats, voor het Museum bestemd: de bestekken werden gemaakt, de ruimte geslecht, en brugmans zag eerlang, in de plaatsing en rangschikking der verzamelde voorwerpen, vernieuwde levensvreugde te gemoet, toen.... Doch verschuiven wij nog een oogenblik het treurigste gedeelte onzer taak, om brugmans, dien wij reeds als Geneeskundige in den uitgebreidsten zin, als herschepper van den Kruidtuin, en stichter van het Museum bewonderden, | |
[pagina 750]
| |
nu ook nog als Hoogleeraar in drie gewigtige vakken te beschouwen. Wij zagen boven, dat hem het onderwijs in de Kruid- en Scheikunde, alsmede dat in de Natuurlijke Historie, was opgedragen. Hoe hij zich in de beide eerste vakken kweet, daarvan mogen de talrijke Leerlingen, die hij vormde, en niet slechts kennis van, maar ook liefde voor die wetenschappen wist in te boezemen, getuigen. In de voordragt der Scheikunde wist hij het belang dier wetenschap te doen gevoelen en de bewondering zijner Hoorderen te wekken, hun oor aan zijne taal, hun oog aan zijne nooit falende hand te boeijen. Maar in de voordragt der Natuurlijke Geschiedenis overtrof hij zich zelven. Hier ook werd hij omringd door eene talrijke schaar, niet slechts uit de Akademische jeugd, maar ook van Ambtgenooten, uit alle vakken van wetenschap en letteroefening, van Godsdienstleeraars, die in zijne lessen tot diepere aanbidding van den Heer en Vader der Natuur werden gestemd, van liefhebbers van beschaafde kundigheden, die elke les van brugmans als een feest voor hun verstand, meermalen voor hun hart, beschouwden. Het was een aandoenlijk oogenblik, toen de grijze te water, die nimmer één dezer schoone uren verzuimde, bij het eindigen der laatste les, in den zomer van 1819, (ach! het was de allerlaatste!) in geestdrift opstond, en in eene krachtige Latijnsche dankzegging zijnen jongeren Ambtgenoot en Leermeester het sieraad en den roem der Hoogeschole noemde. En inderdaad, wien sleepte brugmans niet weg in bewondering, wanneer hij, met zijne edele gestalte, met het vuur, dat zijnen blik bezielde, met den krachtigen toon zijner stem, met al den gloed der welsprekendheid, de eeuwige bergen beschreef, waarop, sedert den nacht der eerste wording, onze Planeet rust; bergen nogtans, eenmaal in water opgelost, en allengskens bezonken, - of den strijd der Elementen, die de eerste planten- en dieren-wereld vernielden, - of de prachtige holen, | |
[pagina 751]
| |
die in hunne schaars betredene diepten, in hunnen eeuwigen nacht, betooverde kasteelen van dropsteen, of reuzengestalten van dieren verschuilen, uit die eerste wereld ontsnapt, om hier te vergaan, - of de raadselachtige basaltzuilen, wier oorsprong de Natuurkenners verdeelt, en den onkundigen als het gewrocht van reuzen verschijnt, - of de uitbarstingen van vuurbergen, verzeld met onderaardschen donder, en aardschuddingen, en purperkleurde vuurkolommen, en het braken van rotsen, uit het harte der Aarde gerukt en naar de wolken geslingerd, - of de zoo bewonderde insekten, van welke, als zijnde slechts door eene blinde aandrift bewogen, hij de bewondering overbragt tot dien eeuwigen Wiskunstenaar, die hen, zonder eigene bewustheid van doel, tot welzijn van zich zelve en het geheel doet werken, - of het dagelijks voor onze oogen, in ons zelve, vernieuwde wonder, het leven genoemd, - of de voortreffelijkheid van den mensch boven het dier, en de aanbiddelijke kunstgewrochten, zijne zintuigen, en zijnen Goddelijken aanleg, zijne hoogere bestemming, reeds zigtbaar in de vorming zijns ligchaams? - Wie keerde uit deze lessen niet kundiger, niet beter, niet wijzer terug? - In het Akademiejaar van 1819 en 1820 meende hij aan al het verhandelde de kroon op te zetten, door het aantoonen der orde en doelmatigheid in de Schepping. Dit werd hem niet vergund. Hij was rijp voor den oogst, en werd in de schuren verzameld. De gewone tijd der lessen aan de Hoogeschool was met het einde van Junij 1819 afgeloopen. Brugmans meende de tusschenruimte vóór de hervatting derzelve gedeeltelijk aan een bezoek der Zuidelijke gewesten des Koningrijks toe te wijden, waar hem ook, als hoofd van den geneeskundigen dienst, gewigtige pligten zoowel, als waardige vrienden toefden, vooral te Brussel, door hem gered, te Gent, waar de gulle Vlaamsche aard en de belangrijke wetenschappelijke inrigtingen - de heerlijke Kruidtuin vooral - hem steeds met genoegen deden verwijlen. In eerstgemelde Hofstad was de kun- | |
[pagina 752]
| |
dige van hulthem reeds van zijne nabijzijnde aankomst verwittigd; en deze aangename boodschap ging verzeld van een geschenk des eersten, bij uitstek zeldzamen, druks van linnaeus, Systema Naturae, voor de Brusselsche boekerij. - Brugmans genoot doorgaans eene vaste gezondheid; de omgang met de schoone Natuur in de vrije lucht, waartoe zijne beroepsbezigheden hem zoo dikwijls verpligtten, scheen dezelve nog te verstalen, en zij werd op zijne vele reizen zelden of nimmer geschokt. Eensklaps - het was den 18den Julij - overvalt hem eene pijnlijke ongesteldheid: na een oogenblik bedaard te zijn, neemt zij toe, met de snelheid van een loopend vuur, - en weldra vertoont zich bederf in de ingewanden. Naauwelijks wist het Vaderland, dat hij ongesteld was, toen reeds door het sidderend Leyden en tot in de uiterste einden des Koningrijks de jammermare weêrgalmt: brugmans sterft! - brugmans is dood! De uitwerkselen dezer tijding te schetsen op allen, die eenigen prijs op wetenschap stellen, die den roem des Vaderlands beminnen, of rustelooze werkzaamheid, met edele deugd vereenigd, weten te schatten, op zijne zeer talrijke Vrienden, Ambtgenooten, Leerlingen, die in hem eenen deelnemenden, altijd toegankelijken Onderwijzer en Vriend vereerden, op zijne Echtgenoote en twee Dochters, voor welke hij, in de volste beteekenis, alles was, - dit is verre boven ons vermogen. Dit ééne zij genoeg tot zijnen lof. De werkzaamheden, door brugmans alléén waargenomen, moesten na zijnen dood verdeeld worden; want, hoe groot ook de voorraad zij van bij uitstek kundige Mannen in en buiten ons Vaderland, een Genie, hetwelk evenzeer bekwaam was, om de meermalen lastige en onaangename bijzonderheden van den geneeskundigen dienst, tot in de kleinste takken, over de geheele uitgebreidheid des Rijks na te gaan, als om, op eene der Leydsche Hoogeschole waardige wijze, Kruid- en Scheikunde en Natuurlijke Geschiedenis te onderwijzen, en met dat alles | |
[pagina 753]
| |
het bestuur en de verdere uitbreiding te vereenigen van den vergrooten Kruidtuin en het nieuw aangelegde Museum, - dit Genie werd niet meer gevonden. |
|