Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1819(1819)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 684] [p. 684] Engel merula. Hoe ook de boosheid wrokke en woed' En bangen schrik verspreid', Hij leeft gerust, die in zijn lot, Hoe donker ook, gelooft aan God En zijn voorzienigheid. Toen bijgeloof en zieledwang Hier woedden fel en dol, Zag de eedle grijze Merula, Zag Heenvliets vrome priester dra Zich in een kerkerhol. Maar, hoe de boosheid hooger stijgt, Hem naauwer nog bewaakt, Hoe meet zijn vroom en vrij gemoed Gods liefde voelt in tegenspoed, Die nooit zijn kind verzaakt. ‘Te lang reeds,’ schreeuwt m'in 't eind, ‘te lang Gespaard dien grijzen kop! Herroep' hij thans zijn ketterleer, Of stijg' de vlam, die hem verteer', Met onzen lofzang op!’ De grendels van zijn' kerker gaan - Men graauwt zijn laatste wee, En sleurt den veegen grijsaard voort, Tot waar men hem nog eens verhoort; Doch 't vonnis ligt al reê. Zijn achtbaar hoofd, zijn kranke lijf Wekt eerbied noch gevoel: ‘Kies kort en goed de beste zaak, Of sta, ter straf, de heilge wraak Der moederkerk ten doel!’ De mond blijft aan het hart getrouw, En spreekt slechts 't geen hij denkt. Zijn vonnis baart hem angst noch schrik. Nu toeft zijn beul geen oogenblik, Door 's regters hand gewenkt. [pagina 685] [p. 685] Men stuwt den goeden grijsaard voort. Naauw draagt hij 't zwakke lijf, Door 't geen hij in den kerker leed, Waarin hij vijf jaar levens sleet, Zoo ziek en stram en stijf. Zijn gramme regters zien alreê De vlammen om hem heen. Verbeelding toont hun reeds zijn smart, En kittelt hun wreedaardig hart, Gevoelloos als een steen. Daar waggelt hij ter strafplaats voort! Is dan dit gruwzaam lot Het loon, zijn deugd en trouw bereid, In de edelste standvastigheid, In zijn geloof aan God? Daar rijst voor Engel Merula De houtmijt! - maar dees straf, Hoe schriklijk ook voor 't schuldig hoofd, Schouwt hij, daar niets zijn zielrust rooft, Gelijk het stille graf. ‘Gun mij mijn laatst gebed op aard'!’ Hij knielt vol eerbied neêr; Hij vouwt de handen - sluit het oog; Maar - biddend snelt de ziel omhoog, En - is op aard' niet meer!... Hoe ook de boosheid wrokke en woed' En bangen schrik verspreid', Hij sterft gerust, die in zijn lot, Hoe donker ook, gelooft aan God En zijn voorzienigheid. B.K. Vorige Volgende