Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1819
(1819)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTuinen en landhuizen te Tripoli.(Uit Travels to Tripolis, by j. mac carthy.) Men heeft ons, verhaalt de SchrijfsterGa naar voetnoot(*), niet ver van Tripoli en digt aan den rand der zandwoestijn, een Moorsch landhuis tot vrij gebruik overgelaten. De daartoe behoorende tuinen zijn in den gewonen Afrikaanschen smaak. Niettegenstaande de bodem niet in de beste orde is, pronken in dezelve evenwel de oranje-, citroen- en lindeboomen in de hoogste schoonheid. De takken der eerste zijn met bloemen bedekt, en niettemin beladen met rijpe vruchten. De grond is met een tapijt van violen en Arabische jasmijn bedekt. Daarbij leveren deze tuinen, in hunne verschillende afdeelingen, tarwe, rogge, watermeloenen en andere nog gemeener gewassen, die allen even goed voortkomen. Langs de tuinmuren zijn groote dadelboomen geplant, wier loof zich links en regts verbreidt. De takken dezer boomen, die tot veertien voet lang zijn, wassen uit de toppen voort, en zijn met zeer digt aan elkander staande twee of drie voet lange bladen bekleed. Elk der eene ontzaggelijke wijndruif gelijkende dadeldruiven weegt 20 à 30 pond, en de boom zelf wordt tot honderd voet hoog. Met zijne vrucht weet de Arabier zijn gezin rijkelijk te voeden, met derzelver versch uitgeperst sap de hitte der koorts te bedaren, en met dit, wanneer het gegist heeft, zijn gemoed te vervrolijken; door drie of vier in den bast des booms gemaakte insnijdingen wordt dit sap uitgetrokken; bij iedere insnijding wordt eene aarden, omtrent anderhalve flesch houdende kruik geplaatst. De kruiken, die men 's nachts plaatst, zijn den anderen morgen met een' ongemeen zoeten en aangenamen drank gevuld; daartegen levert het sap, hetwelk gedurende den dag uit den boom vloeit, een' geestrijken, zeer sterken drank, welken de Mooren, door het bijmengen van zuurdeeg, nog | |
[pagina 627]
| |
heviger en gevaarlijker weten te maken. Zes of acht weken lang kan dit vocht dagelijks uit den dadelboom gehaald worden. Is deze tijd voorbij, en wordt de boom zorgvuldig behandeld, dan herstelt hij zich in drie jaren weder, en draagt vruchten, die beter zijn dan die, welke hij vóór de aderlating, gelijk de Mooren gewoon zijn te spreken, heeft gedragen. Bij voorname familiën te Tripoli is het gebruikelijk, bij plegtige gelegenheden, b.v. bij trouwen, wanneer een zoon geboren wordt, een jongeling voor het eerst te paard rijdt, een gezant in zijn' huisselijken kring terugkeert enz., het hart eens dadelbooms op de tafel te brengen. Daar het dadelhout voor timmerwerk weinig of geene waarde heeft, blijft ieder boom, wien zijn hart ontnomen is, tot onvruchtbaarheid veroordeeld; dit hart bevindt zich geheel boven op den boom, tusschen de vruchttakken, en weegt, wanneer het er uitgesneden is, van tien tot twintig pond, doch is alleen bruikbaar wanneer de boom zijne volle hoogte bereikt heeft. Als tafelgeregt smaakt het voortreffelijk, en heeft een even schoon als zonderling voorkomen; deszelfs kleur is van donker oranje-geel en helder groen, waarvan het omringd is, tot het schitterendste lichtgroen, uit alle tinten zamengesteld; deze tinten verdeelen zich, even als bij zekere houten, in aderen en kwasten. Het dadelhart heeft een' reuk als pisang en dennenhout, met uitzondering van zijn wit gedeelte, hetwelk, ten aanzien van deszelfs bestanddeelen een' groenen amandel gelijkende, eene onbeschrijfelijke menigvuldigheid van geuren in zich vereenigt. In de Moorsche tuinen vindt men geene lanen, maar enkel onregelmatige voetpaden, die langs talrijke, met marmer bezette kanalen en langs de oevers van beken loopen, welke door bijna ondoordringbare boschjes van bloemheesters en welriekende struiken vloeijen. De oranje-appelen van Tripoli hebben, zoowel wegens hunne schoonheid als voortreffelijke hoedanigheid, de voorkeur boven de Chinesche. De kersen zijn hier te lande onbekend, en alleen de Christenen telen aardappelen en peulvruchten. Met de watermeloenen, die van voortreffelijke hoedanigheid en in overvloed voorhanden zijn, schijnt de Voorzienigheid den inwoneren een bijzonder geschenk te hebben willen doen; want eene menigte menschen, die, van de hitte overweldigd, op het punt zijn om van dorst te versmachten, hebben het be- | |
[pagina 628]
| |
houd van hun leven aan deze weldadige vrucht te danken. Eene andere vrucht der tuinen van Tripoli is de granaatappel, welker uitgeperst sap den Mooren een' heerlijken drank verschaft. Niet minder prijzenswaardig zijn de Turksche en Egyptische vijgen. Van twee hier insgelijks wassende abrikozensoorten onderscheidt zich de eene door hare grootte niet minder dan door haren voortreffelijken smaak; daartegen is de andere, die naar meloenen en perziken riekt, zeer gemeen. Ook verscheidene schoone pruimensoorten en heerlijk riekende wijndruiven, die, in menigte geplant, een' kostelijken wijn moeten leveren, helpen deze tuinen versieren. In de nabijheid van ons landhuis bevinden zich liefelijke olijvenboschjes, in welke het alleen in dien tijd niet aangenaam is te wandelen, wanneer de olijven rijp zijn, en men gevaar loopt, haar, van olie druipend, op zich te zien nedervallen. Marmeren bakken, bij deze boschjes geplaatst, dienen om de olie te vergaderen, welke vervolgens in aarden kruiken overgegoten wordt, en zoo voortreffelijk en zuiver is als het helderste bronwater. Door de muren, met welke de huizen der bemiddelde Mooren omringd zijn, verdeelt zich dit gedeelte der omstreek van Tripoli in eene menigte kleine, zich naar alle rigtingen heenstrekkende voetpaden. Deze worden van dadelplantaadjen begrensd, die met garstvelden en uitgestrekte Turksche tarweäkkers doorsneden zijn. Verbeeldt men zich nog streken zand daarbij, door olijvenboschjes van elkander gescheiden, landlieden van de hitte verbrand, kameelen zonder tal, eene brandende zon en een' hemel van het schoonste azuur, dan is het tafereel des geheels voltooid. De aangrenzende woestijnen leveren een' uiterst zeldzamen en, wegens de menigvuldige aldaar voorvallende ongelukken, vreesselijken aanblik. Nog gisteren, verhaalt de Schrijfster, zagen wij eenige personen in zulk een' toestand van uitputting hier aankomen, dat zij nog onderweg hadden moeten omkomen, bijaldien de Mooren hun geene spoedige hulp toegebragt hadden. Vier van hunne reisgenooten hadden 's avonds te voren, bij gebrek aan water en wegens de verschrikkelijke hitte, er het leven bij ingeschoten. Ook hadgi abderrahman, wien toenmaals een gezantschap naar Engeland was opgedragen geworden, verhaalt ons dikwijls van het jammerlijk uiteinde zijner dochter, bij hare terugkomst van hare laatste bedevaart naar Mekka, twee dagen | |
[pagina 629]
| |
nadat zij met hem zelven de woestijn doorgereisd had. Het meisje was bovendien van eene teedere ligchaamsgesteldheid; hare voeten, die de brandende hitte des zands niet konden doorstaan, geraakten vol zweren, en het koudvuur kwam er bij. De hitte is in dit oogenblik zoo drukkend, dat de onverschrokkene, aan het klimaat van zijn land gewone, Arabier om tien ure zijn' arbeid staakt, en het vee, dat hij daarbij gebruikt, in de schaduw drijft. Om dezen tijd zoeken de Christen - familiën eene schuilplaats in hunne tuinen, en genieten de verkwikkende, aldaar waaijende koelte. De dampkring blijft brandend tot het oogenblik, dat de zeewind opsteekt. Deze verheft zich gedurende de grootste hitte des namiddags, overtrekt alle ijzerwerk, zelfs in de zakken, met roest, en doornat, in den tijd van weinig minuten, ieder, die zich aan zijn' aandrang blootstelt, de kleederen. De hijgende Moor spoedt zich, zoo haast hij dezen wind bespeurt, om denzelven te genieten, begeeft zich op zijn terrasdak, en slaapt daar geheele uren. In deze gewoonte zou de bijna in alle oorden van Barbarijë menigvuldig voorkomende blindheid haren grond hebben. Hetgene in de gulphorsGa naar voetnoot(*), en altijd in de schoonste kamers der landhuizen, niet zelden eene zeer aangename koelte te weeg brengt, zijn breede, uitnemend heldere waterarmen, die in marmeren kanalen midden door deze kamers vloeijen. De vloer en de zijwanden van zoodanige kamers zijn met bonte tigchelsteenen bekleed, en de zoldering van beeldhouw- of mozaïek-werk. In het midden van ieder landhuis bevindt zich een waterbak of gebbia, die aanhoudend met frisch, uit de nabij gelegene bronnen voortkomend water gevuld is, en zijne uitvloeijing naar de tuinen heeft. Deze bak is door eene marmeren borstwering omringd, en een aantal marmeren trappen leidt in denzelven. Rondom denzelven is een breede geplaveide of geterrasseerde weg aangelegd, op welken de hoofdvertrekken van het huis uitzien. Zoodanig een aanleg des geheels maakt, dat het huis door eene weldadige koelte beheerscht, en, ten tijde der grootste hitte, het verblijf in hetzelve zeer aangenaam wordt. | |
[pagina 630]
| |
Als een' der bekoorlijkste tuinen schildert de Schrijfster dien van den toenmaligen Britschen chargé d'affaires, tully. Deze lustplaats bestaat uit digte oranjebosschen, die naauwelijks een zonnestraal kan doordringen. Een helder water vloeit in de marmeren kanalen, die de tuinen in verscheidene rigtingen doorsnijden, en de lucht, die men aldaar inademt, is met liefelijke geuren van rozen, oranjebloesem en Arabische jasmijn vervuld, wier digte schaduwen met den brandenden dampkring een aangenaam contrast uitmaken. Midden in den grootsten dezer tuinen bevindt zich, op eene aanmerkelijke hoogte boven den grond, een zeer aangename gulphor, wiens vloer, muren en vensterbanken met Chinesche tigchelsteenen van de schitterendste kleuren opgehaald zijn. Tegen de aan alle kanten aangebragte vensters klimt de kamperfoelie, jasmijn en oranje op. Deze struiken schitteren van het glanzigste groen, en verspreiden de aangenaamste geuren in het rond. |
|