Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1819
(1819)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 619]
| |
Godsdienst en Godsdienstige Plegtigheden der Negers.Gelijk verkeerde Godsdienstijver en priesterbedrog in Europa eene niet ongewone zaak zijn, zoo misleidt men ook hier de volksmenigte met het denkbeeld van eenen valschen en ongerijmden Godsdienst, welke te gelijker tijd tot een' ruimen dekmantel verstrekt, waaronder men staatkundige ontwerpen kan doen ten uitvoer brengen. De Negers worden geleerd te gelooven aan een wezen, (een onding, dat niet bestaat, een ens rationis in den volsten zin) hetwelk eigenlijk eene verborgene en bovennatuurlijke eigenschap uitdrukt, die zij aan sommige dingen toekennen, en als het uitwerksel beschouwen van eene hun onbekende kracht, welke voor hen bovennatuurlijk en onbegrijpelijk is. Zij noemen dit hersenschimmig wezen, waarvan zij geene reden weten te geven, Fetische. De geheiligde priesters van deze Fetisches (welke over het algemeen slimme knapen en groote bedriegers zijn) prenten hun gestadig het gezag voor dit droombeeld in, en leeren, dat hetzelve aanwezig is in alle ligchamen of voorwerpen, welke hun eigenbelang als het best geschikt daartoe oplevert. Er zijn tweederlei soort van Fetisches. De eerste is voor bijzonder of individueel nut; de tweede voor het algemeene belang. Voor de eerste soort moeten allerlei snuisterijen tot woonplaatsen, als ware het, aan deze Fetisches dienen, waaruit volgt, dat het getal van dezelve oneindig groot is; ja, zoo veel Negers er op de kust gevonden worden, zoo vele Fetisches bestaan daar ook. De eene Neger heeft daartoe een stukje hout, de andere een' tand van een' hond, kat, tijger of olifant. Een ander vereert als zoodanig het ei, of een been, of den bek van eenigen vogel; den kop van een' os, of van een' bok; de graat van een' visch; een takje van een' doorn, en vele andere nietsbeduidende kleinigheden, welke op alle deelen der kust ten uiterste uiteenloopende zijn, uitgezonderd wat haren naam betreft. De priesters verzamelen deze nietigheden in grooten getale, heiligen dezelve, door ze | |
[pagina 620]
| |
aan eene andere Fetische te strijken, en verkoopen dezelve aan de zwarte inboorlingen der kust, die den hoogsten prijs daarop stellen, en reeds dadelijk bij de geboorte hunner kinderen zoodanig eene Fetische van den priester bekomen, welke ter beschutting van den nieuwen mensch gedurende zijn geheel leven dienen moet. Hun vertrouwen op deze Fetisches is ongemeen groot; en het is daarom ook, dat zij dezelve met eene ongeloofelijke achting vereeren, welke zoo verre zich uitstrekt, dat er bijkans geen Neger bestaat, die niet eene heilige gelofte aan zijne Fetische gedaan heeft, om gedurende zijn geheel leven zich van iets te onthouden, hetwelk hem anders het streelendst voor de zinnen is: zoo doen sommigen volkomen' afstand van het gebruik van wijn, anderen van vleesch, van visch, of eenige bepaalde lekkere vruchtsoort. Wat de Fetisches van den tweeden rang, die voor het algemeene welzijn waken moeten, betreft: deze zijn ook rijk in getal, en in niet minder krachtelooze ligchamen woonachtig. Het is echter minder te verwonderen, dat de Negers tot het erkennen en eerbiedigen van deze Fetische-soort zijn weggesleept geworden; alzoo ook wij, in onze, schoon met het Goddelijk licht der waarheid bestraalde, gewesten, de overeenkomstige voorbeelden niet missen, dat gevoelige of sentimentele geesten worden medegesleept, om zoodanige betooverende streken of voorwerpen in de natuur, welke het oog kunnen bekoren, als aan de Godheid bijzonder geheiligd, in hunne dichterlijke tafereelen af te schetsen. Overal, waar de natuur grootsch en bevallig, of schrikverwekkend, zich voordoet, vereert de zwarte kustbewoner den beschikker van het noodlot zijns lands, zijns dorps of huisgezins. - Die onder de menigte der bergen het trotschste zich voordoet, en het stoutste zijne kruin tot boven de wolken verheft, die is de grootste der Fetisches. En het uitgestrekte woud, dat de duizendmalige verjaring des aardkloots door zijne ontzettende reuzengevaarten den naneef vermeldt, is de heilige verzamelplaats van zoo vele duizende Fetisches, als er dikke en groote en fraaije boomen gevonden worden. - Maar ook deze menigte van Fetisches schijnt niet voldoende te zijn om het land voor rampen te bewaren, en niets dan voordeel te bezorgen. En hoe zouden de goudmijnen ook kunnen uitgesloten zijn uit de rij der Heiligen? Neen, | |
[pagina 621]
| |
ook daar wonen zeer heilige Fetisches, welke met een' bijzonderen eerbied vereerd, en op eene gestrenge wijze beschermd worden. Niemand zoude zich moeten vermeten, eenigen aanslag op dezelve te maken; want zijn onvermijdelijk noodlot zou wezen, dat hem het hoofd voor de voeten gelegd werd; terwijl er voor de bewaring der heilige mijnen een algemeene juichtoon zoude opgaan, die zoo door Godsdienstijver gestuurd wordt, dat men vergeet, dat menschenhanden dezen doodslag begaan hebben, en ronduit verklaart: de Fetische heeft zich gewroken; de Fetische heeft hem den dood aangedaan. Er heeft op deze wijze menigeen zijn graf gevonden, zonder dat de Fetische eenig deel hieraan gehad heeft; ten zij men deszelfs, de begeerlijkheid opwekkenden, rijkdom als zoodanig wilde verklagen. Niet alleen op het land, maar ook in den grooten oceaan zijn hunne Fetisches te vinden. Een eiland, welks vermogende kracht ten sterkste daaruit blijkt, dat het de woedende golven weêrstaan kan, is eene Fetische; en de blinde klip, die den argeloozen zeeman zijnen dood in de baren doet vinden, legt, als Fetische, hem dat noodlottig ongeluk op. Onder de land-Fetisches zijn enkele geslachten uit het dierenrijk ook opgenomen. Zoo is de slang te Fida eene heilige Fetische, wie de inwoners dezelfde eer en Godsdienstige hulde toebrengen, als de Egyptenaars hunnen Apis en Osiris deden; en die het ongeluk heeft een dier serpenten te dooden, die is zeker zijn leven kwijt, en na zijnen dood zou men algemeen zeggen: de Fetische heeft zich gewrokenGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 622]
| |
Om hunnen Godsdienstigen eerbied en hulde aan de Fetische te betoonen, bouwen de Negers altaren van riet, op vier stokken in de aarde geplaatst, en overdekt met een klein dak, van palmbladen gemaakt. Er zijn in de bosschen eene ontelbare menigte van zulke altaren opgerigt, welke zij dagelijks opvullen met geschenken van allerlei aard, schotels met rijst, gierst, landvruchten, enz. Geen' dag laten zij voorbijgaan, waarop zij des morgens niet iets van het kostbaarste, dat zij bezitten, hunner Fetische komen aanbieden; en deze gewoonte is zoo zeer bij hen ingeworteld, dat zij dezelve thans als een' volstrekten pligt beschouwen, in welks uitoefening zij in het minst geene nalatigheid zouden durven aan den dag leggen, zeker vooronderstellende, dat zij weldra met den dood zouden gestraft worden. Vanhier schrijven zij ook alle ongelukken, die hen treffen, aan achteloosheid of gebrekkige pligtsbetrachting omtrent hunne Fetisches toe; terwijl zij in tegendeel, wanneer zij met naauwgezetheid aan hunne Godsdienstige verpligting meenen te voldoen, ook alles goeds, tot wedervergelding, van hunne Fetisches verwachten. Daarom, wanneer zij gebrek aan regen hebben, brengen zij ledige kruiken naar de altaren; en op dezelfde wijze sabels en dolken, wanneer zij ten oorlog moeten trekken. Zij ontzien deze Fetisches met zoo veel eerbied, dat zij dezelve niet dan met groote vreeze durven naderen. Ja, zij verwonderen zich dikwijls, dat de Fetisches geene verschrikkelijke wraak nemen voor den hoon en smaad, die de Blanken dezelve meermalen aandoen. Wanneer zij hunne Fetisches gewasschen hebben, zouden zij het niet durven wagen, dit | |
[pagina 623]
| |
water weg te werpen: om hetzelve dus geheel te hunnen nutte te doen strekken, storten zij het over al de leden van hun huisgezin uit. Hoe veel beuzelachtigs er ook in deze Godsdienstleer plaats grijpt, zoo heeft zij toch een zeer groot nut, dat zij dit volk, in den volstrektsten zin, voor den meineed bewaart, wanneer men hetzelve slechts bij de Fetische laat zweren. En om zich geheel te overtuigen, bij het doen van eenen eed, dat zij niet valsch zweren, is het voldoende, iets van zulk eene Fetische af te schrapen, op een stuk brood te doen, en hen te verpligten, dit in den mond te leggen, zonder dat zij het zelfs behoeven op te slikken. Wanneer nu hun eed valsch mogt zijn, blijkt dit terstond; want zij zullen zich niet vermeten, zoodanig een gruwelstuk jegens eene Fetische te bestaan, als die, volgens hunne meening, dadelijk hen zou kunnen doen sterven. Hoe veel ontzag en vreeze de Negers voor hunne Fetisches ook koesteren, zoo eerbiedigen of erkennen zij echter dezelve niet als Goden; maar zij beschouwen hen als wezens, door eene algemeene Godheid (de God des Hemels) geschapen, om tot opzieners te verstrekken over het menschdom, deszelfs daden en belangen na te gaan, en bemiddelaars bij de Godheid te wezen, om het den menschen goed of kwaad te doen gaan. Deze bemiddelaars dus te vriend te houden, is het voornaamste in den Godsdienst der Negers; en het zijn alleen de Fetisches, wie de dank voor het goede, dat hun te beurt valt, wordt toegebragt. Den Schepper der Fetisches, dien zij als God des Hemels, als een eenig God erkennen, houden zij voor de hoogste Fetische, en noemen hem jan campang, misschien wel naar den eersten Blanken, die hunne kust heeft betredenGa naar voetnoot(*). Zij kennen dezen | |
[pagina 624]
| |
God slechts zeer oppervlakkig, bijkans niet dan bij naam: eene der Goddelijke eigenschappen, echter, belijden zij in den uitgestrektsten zin, namelijk Gods goedheid; deze is, volgens hunne leer, grenzenloos, zoodat het niet mogelijk is, dat God eenig kwaad over de menschen kunne brengen. Zij bidden derhalve de Bron van alle goed nooit om eenige afwering van kwaad, en danken ook nimmer voor ontvangene zegeningen, maar doen dagelijks na hun ontwaken het volgende gebed: ‘Mijn God! schenk mij dezen dag rijst en jammes; schenk mij goud en zilver; schenk mij slaven en rijkdom; schenk mij gezondheid, en vlugheid, en vaardigheid op dezen dag!’ In deze bede ligt al het geluk en heil opgesloten, dat zij kennen; hetzelve behoort geheel tot het zinnelijke, en wel alleen tot deze aarde. Zij erkennen ook geene gelukzaligheid na dit leven; het daarvoor houdende, dat, bij het sterven, hunne ziel overgaat, ja wel naar eene andere wereld, maar die binnen onze aarde geplaatst is; dat zij aldaar een nieuw ligchaam, nog in de zwangere moeder besloten, bewonen gaat, om, na verloop van tijd, weder uit die wereld in de tegenwoordige een ander ligchaam te komen bezielen. Geene vergelding, derhalve, na dit leven wachtende, trachten zij naar niets dan naar rijkdom en vermakelijkheden gedurende dit tegenwoordige leven. Om den noodigen dienst en eerbied aan de Fetisches te bewijzen, zijn er Fetische-papen en papinnen. De Fetische-paap, of Benjam, is de opperste priester, wiens taak het is, op sommige tijden des jaars conferentiën te houden met de Fetisches, en haar orakel te raadplegen. Deze priester maakt bij zoodanige gelegenheid een vreemd misbaar, niet ongelijk aan dat, wat bij u, in Holland, een epilepticus, of wel een razend of getergd kwaad vrouwspersoon, zoude maken. Gij ziet, dat deze Godsdienstplegtigheid nog veel overeenkomst heeft met die Godspraken van Delphos, waarin de priester, na alvorens geraasd te hebben, den onnoozelen eene of andere dubbelzinnige beeldspraak op de mouw spelt; of wel met de voorzeggingen dier gewijde priesteressen, waarvan men in de Eneïde verscheidene voorbeelden aantreft. | |
[pagina 625]
| |
Op andere tijden viert men hier openbare Godsdienstfeesten, waarin, helaas! het priesterbedrog schandelijk doorstraalt. De Negers gaan dan in rijen achter elkander, voorafgegaan door den opperpriester, of Benjam, die een' korf op zijn hoofd draagt, omkleed met een wit laken, waaronder de Fetische verborgen is. De korf, met zijne beide handen vastgehouden wordende, beweegt zich regts en links boven zijn hoofd, even alsof de daarin zijnde Fetische door deze beweging goed of afkeuring te kennen gave bij hetgene haar door den priester en het volk gevraagd wordtGa naar voetnoot(*). De Fetische-papinnen verschillen heel wat van onze abdissen en nonnetjes; want, in plaats van, even als deze, voorbeelden van kuischheid te zijn, (of althans te heeten) schijnen zij juist aan de orde der Vestaalsche maagden tegenovergesteld te wezen; vermits zij werkelijk de onbeschaamdste, publieke ligtekooijen uitmaken: men behoeft slechts derzelver | |
[pagina 626]
| |
verflenscht en afzigtelijk uiterlijke te aanschouwen, om reeds a priori tot de groote onkuischheid dier onbeschaamde vrouwelijke wezens te besluiten. |
|