| |
Iets ter beantwoording der vraag: waarom sterven er zoo vele menschen aan zinkingkoortsen?
(Vervolg en slot van bl. 550.)
Ofschoon nu de geneesheer zich dikwijls in verlegenheid bevindt, zoo hem, door den een' of ander', naar den naam der ziekte, die hij behandelt, gevraagd wordt, is hij echter meestal genoodzaakt, zich uit deze verlegenheid, zoo goed mogelijk, te redden; want - de ziekte moet toch een' naam hebben! - Wordt de geneesheer bij eene oogenschijnlijk gevaarlijke ziekte geroepen, dan is eene der eerste vragen, waarmede men hem, na gedaan bezoek aan het ziekbed, meestal bestormt: wat is het toch eigenlijk voor eene ziekte? waar houdt gij het voor? Te vergeefs tracht deze, indien hij, om de eene of andere, zoo even genoemde, reden, op deze vraag om een kort en voldoend antwoord verlegen is, zich te behelpen, met te zeggen: het is eene bedenkelijke ongesteldheid, eene gevaarlijke ziekte, eene kwaadaardige koorts, of met eenig dergelijk antwoord. Dit is geenszins voldoende. Maar hoe heet de ziekte dan eigenlijk? wat is het voor eene koorts? vraagt men alweder. Geeft de Doctor nu te kennen, dat hij dit zoo maar met een enkel woord niet zeggen kan, dat
| |
| |
het onmogelijk is, dit aan lieden, die van ziektekennis geen begrip hebben, te beduiden, dan is men ontevreden, of gelooft ook wel, dat de Doctor het zelf niet weet. Konde deze zich al de moeite geven en zijnen tijd verspillen met, zoo veel mogelijk, door uitleggingen aan den vrager eenig begrip van de ziekte te geven, hij laat dit na, uit vreeze dat men zijne woorden verkeerd verstaan, zijne uitdrukkingen niet juist opvatten, zich dus een geheel verkeerd denkbeeld maken zal van zijne gegevene verklaring, en gevolgelijk zich veelal den toestand des lijders of te gevaarlijk, of te ligt, zal voorstellen. Wat doet dus eindelijk de geneesheer? Door den nood gedrongen, dikwijls uit gebrek aan tijd, of uit besef van de nutteloosheid en de mogelijk verkeerde opvatting zijner gevraagde uitlegging, geeft hij, om de vragers tevreden te stellen en geen' onnutten tijd te verspillen, aan de ziekte maar kortaf zulk eenen naam, aan welken, naar zijne gedachte, de omstanders zoodanige denkbeelden hechten, als met den aard van het geval voorhanden het meest overeenkomen, en tracht op deze wijze, door zich, zoo veel mogelijk, overeenkomstig hunne begrippen uit te drukken, hun eenig denkbeeld te geven van den min of meer gevaarlijken toestand des lijders, zonder zich daarbij te laten weêrhouden door de bedenking, of de opgegevene benaming wel de geneeskundig juiste zij.
Indien nu de ziekte eene koorts van gevaarlijken aard is, die een' ongunstigen uitgang doet vreezen, en echter geene tering, gal-, rot- of zenuwkoorts, (met welke namen zich de omstanders ook allezins zouden laten tevreden stellen) wat is dan wel voor den geneesheer geschikter om te zeggen, hetzij dat de ziekte inderdaad eene catarrhale is of niet, dan: het is eene zinkingkoorts? Deze benaming toch is in zoodanige gevallen de beste, om zich overeenkomstig de begrippen der omstanders uit te drukken, en hen genoegzaam bekend te maken met het gevaar, waarin zich de lijder bevindt. Want aan deze koorts hecht het publiek steeds het
| |
| |
denkbeeld van gevaar, en houdt haar voor eene der meest bedenkelijke ziekten. Iedereen stelt zich, onder den naam van zinkingkoorts, een' toestand voor, die uit zijnen aard steeds zeer gevaarlijk is, en altijd een' ongunstigen uitgang doet vreezen. Bij velen zelfs is dit woord van eene zoo verschrikkelijke beteekenis, dat het schijnt, alsof de dood niet veraf meer ware, wanneer men met deze koorts te doen heeft; en, ofschoon vele menschen dikwijls onverstandig en onredelijk genoeg zijn, om, zonder eenige kennis van zaken, den dood van een' zieke aan den Doctor te wijten, zoo heeft men zulk een overdreven denkbeeld van het groot gevaar en het doodelijk geweld eener zoogenaamde catarrhale koorts, dat er bij deze een minder streng oordeel over den geneesheer geveld wordt, en hij reeds bij voorraad, in de oogen van het publiek, is geregtvaardigd, wanneer slechts de ziekte eene zinkingkoorts is. - De bijzonder kwade reuk nogtans, waarin de catarrhale koorts, boven andere, staat, is geheel ongegrond, en de denkbeelden van derzelver gevaar zeer overdreven. Want, ofschoon ik niet ontkennen wil, gelijk uit het te voren gezegde blijkt, dat er ook kwaadaardige zinkingkoortsen zijn, zoo is het aantal van deze, in vergelijking met de ligte en zacht afloopende, zeer gering. Ja zelfs indien men zich houdt aan de meest algemeen, bij de geneeskundigen, aangenomene beteekenis van het woord catarrhaal, is er misschien geene der overige koortssoorten, de zuivere tusschenpoozende (f. intermittentes) uitgezonderd, aan welke zoo weinig menschen, in evenredigheid der daaraan lijdenden, sterven, als aan die, welke van catarrhalen aard zijn. - Maar vanwaar dan die overdrevene denkbeelden van de gevaarlijkheid dezer koortsen? Gedeeltelijk vandaar, dat sommige kwaadaardig zijn, en men hieruit een verkeerd besluit trekt tot alle; doch wel voornamelijk, omdat het eenmaal, hoewel ten onregte en misschien
toevallig, bij het publiek opgevatte denkbeeld van het groot gevaar der zinkingkoortsen nooit
| |
| |
krachtig door deskundigen is tegengesproken, maar in tegendeel nog dagelijks versterkt wordt door het algemeene geroep over de doodelijkheid dezer ziekte, hetgene daaraan moet worden toegeschreven, dat zoo vele doodelijk afloopende koortsen met den naam van zinkingkoortsen, ofschoon dien naam niet verdienende, bestempeld worden.
Doch, wat dan ook hiervan de oorzaak moge zijn, daar nu eenmaal het publiek aan dien naam zoodanige denkbeelden hecht, daar den Doctor zoo vele gevaarlijke koortsziekten voorkomen, den waren naam van welke aan oningewijden op te geven minder geschikt of zelfs onmogelijk zou zijn, en daar de geneesheer zich zoo dikwijls, in zijne uitdrukkingen, naar hunne denkbeelden moet schikken, is het dan wel te verwonderen, dat hij menigmaal eene ziekte verklaart voor eene zinkingkoorts, al kan hij ook deze uitspraak niet voor de regtbank van deskundigen verdedigen.
Bestaan er nu zoo vele gevallen, waarin zelfs een kundig en regtschapen geneesheer, wil hij aan de vragen der nabestaanden voldoen, en hun een zoo veel mogelijk juist denkbeeld geven van den gevaarlijken toestand des lijders, zich genoodzaakt ziet, eene ziekte met den naam van zinkingkoorts te bestempelen, aan welke deze naam eigenlijk niet toekomt, hoe dikwijls moet die dan wel niet misbruikt worden door zoodanige kunstoefenaars, die van ziekte en derzelver behandeling eene minder gegronde en dikwijls slechts zeer oppervlakkige kennis hebben! Ik bedoel hier voornamelijk een groot gedeelte der heelmeesters te platten lande, aan welke de behandeling van inwendige ziekten, bij een aanzienlijk deel der bevolking, is toevertrouwd, en waaronder er nogtans zoo vele gevonden worden, wien het aan de noodige kennis hiertoe grootelijks ontbreekt. Is het toch den kundigen Medicus menigmaal zoo moeijelijk en somtijds onmogelijk, om, met al zijne oplettendheid, en niettegenstaande de naauwkeurige navorsching van alle omstandigheden en de onderlinge
| |
| |
vergelijking der verschillende verschijnselen, achter den waren aard eener ziekte te komen, hoe dikwerf moet dan niet deze een duister geheim blijven voor de oppervlakkige beschouwing van hen, wien het aan de noodige kennis of aan een gezond oordeel ontbreekt! Wanneer eene koorts niet zeer duidelijke verschijnselen oplevert, die blijkbaar aantoonen, tot welke der bij hen bekende koortssoorten zij behoort, zoo weten zij niet, waaronder haar te rangschikken. Gaat zij vergezeld met eenigzins bedenkelijke toevallen, en heeft zij een gevaarlijk aanzien, zoo merken zij deze verschijnselen alligt aan als bewijzen van den catarrhalen aard der ziekte, houden haar ter goeder trouw voor eene zinkingkoorts, en verklaren haar ook dadelijk voor eene zoodanige. Vooral doen zij dit, en zonder eenigen den minsten twijfel, wanneer bij den zieke de werking van de organen der ademhaling zigtbaar veranderd of belemmerd is, (en in hoe vele gevallen gebeurt dit niet!) zonder zelfs te onderzoeken, in welk verband dit met de ziekte staat, of het als oorzaak, uitwerking, complicatie, enz. moet beschouwd worden, of niet. Het gebeurt ook wel, dat eene ziekte inderdaad eenige catarrhale verschijnselen oplevert, die echter daartoe niet wezenlijk behooren, en, slechts toevallig daarbij komende, (symptomata accidentalia) hare natuur niet wezenlijk veranderen. Ofschoon dus de ziekte van dezelve eigenlijk niet hare benaming moest ontleenen, zoo geschiedt dit echter dikwijls bij minkundigen; en, wanneer zich maar iets catarrhaals, hoe gering ook, in den loop der ziekte vertoond heeft, wordt de lijder gezegd aan eene zinkingkoorts te sterven, ofschoon het zinkingachtige der ziekte niets tot de oorzaak des doods toegedaan hebbe.
Bedenkt men nu de menigvuldige moeijelijkheid om den aard eener ziekte te doorgronden, en de oppervlakkigheid der kennis van de bedoelde kunstoefenaars, van welke ik mij overtuigd houde, dat slechts een zeer klein gedeelte zich eenig bepaald denkbeeld, hetzij juist of onjuist,
| |
| |
gevormd heeft van eene catarrhale koorts, dan zal men ligt gevoelen, hoe oneindig vele koortsen door hen miskend, en, om derzelver gevaarlijk aanzien, of om eenig wezenlijk of schijnbaar catarrhaal toeval, ten onregte met den naam van zinkingkoorts bestempeld moeten worden. Zoo zal b.v. menigmaal eene, voor den oppervlakkigen en minkundigen waarnemer, zich niet zeer duidelijk vertoonende longontsteking, zoowel als eene hiervan oneindig verschillende typhus, beide door hen gelijkelijk voor eene catarrhale koorts gehouden worden. Maar daarenboven, al houden zij eene zoodanige gevaarlijke koorts al niet ter goeder trouw voor eene catarrhale, wat is dan, zoo zij niet weten tot welke soort haar te brengen, gemakkelijker, en in de ooren van anderen meer beteekenend, dan te zeggen: het is eene zinkingkoorts, of, hetgene nog verschrikkelijker klinkt: het zijn zinkingkoortsen!
Wanneer men nu al het gezegde in aanmerking neemt, dan zal het antwoord op de vraag: waarom sterven er zoo vele menschen aan zinkingkoortsen? wel hoofdzakelijk hierop nederkomen: 1. Gedeeltelijk, omdat deze koortsen, sedert eenige jaren, inderdaad eenigzins meer algemeen, of van gevaarlijker aard geworden zijn. Doch voornamelijk, 2. omdat het woord zinkingkoorts bij de geneeskundigen eene zoo onbepaalde, en bij sommigen eene zoo uitgestrekte, beteekenis heeft, dat door deze daaronder ook begrepen worden zoodanige ziekten, die dezen naam misschien niet verdienen. 3. Omdat de geneesheer, hoe moeijelijk hem dit ook in vele gevallen zijn moge, meestal genoodzaakt is, voor de ziekte, welke hij behandelt, eenen naam op te geven, en hij, uit vreeze dat men zich anders den toestand geheel verkeerd voorstelle, hierbij dikwijls minder moet letten op het geneeskundig juiste zijner uitdrukking, dan wel op de denkbeelden, die het publiek aan den naam eener zekere ziekte hecht. Daar nu eenmaal de zinkingkoorts, als zoodanig, hoewel ten onregte, bij het publiek voor eene hoogstgevaarlijke ziekte gehouden wordt, is zij
| |
| |
bij zeer vele bedenkelijke en een' doodelijken uitgang dreigende koortsen, zij mogen dan van catarrhalen aard zijn of niet, de meest geschikte benaming, en wordt dan ook, als zoodanig, menigmaal gebruikt bij zulke ziekten, aan welke deze naam eigenlijk niet toekomt. 4. Omdat onkundige kunstoefenaars, in zoo vele gevallen den waren aard der ziekte miskennende, de gevaarlijke koortsen meestal óf ter goeder trouw voor zinkingkoortsen houden en ten onregte met dien naam bestempelen, óf niet wetende tot welke soort van koortsen de ziekte te brengen, hoewel al wezenlijk inziende dat zij geene catarrhale is, haar nogtans, gemakshalve, of om andere redenen, eene zinkingkoorts noemen. Waaruit moet volgen, dat een groot deel van hunne lijders, die aan heete koortsen sterven, geheel ten onregte gezegd worden aan zinkingkoortsen te zijn omgekomen.
Ik meen nu genoegzaam te hebben aangetoond, dat de oorzaak, waardoor er zoo vele menschen gezegd worden aan zinkingkoortsen te sterven, niet zoo zeer gelegen is in derzelver doodelijkheid, als wel daarin, dat allerlei doodelijk afloopende koortsziekten, hoewel van een' geheel anderen aard en naam, zoo menigmaal met dien van zinkingkoortsen worden bestempeld. Voorts laat ik de verschillende gevolgtrekkingen en aanmerkingen, die zich uit het gezegde laten afleiden, aan den Lezer zelven te maken over, en eindig met den wensch, dat er bij de geneeskundigen eindelijk eens eene bepaalde beteekenis aan het woord catarrhaal en catarrhale koorts moge gegeven worden, opdat men niet langer in het onzekere zij, wat men onder dezen naam eigenlijk hebbe te verstaan. Het schijnt echter niet gemakkelijk, de gevoelens op dit punt te vereenigen, als men bedenkt, dat reeds stoll, eene halve eeuw geleden, zeide: sub eodem catarrhi vocabulo diversissimos reipsa morbos complectuntur.
|
|