Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1819
(1819)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 578]
| |
Het rad in rusteloozen keer
Van aller doen en wil;
Zag met den blik eens wijsgeers door
Op 't roersel aller daân,
En zag op zandgrond, week en rul,
Soms hechte sloten staan;
En zag nog meerder, in de lucht
Op etherstof gebouwd;
En dan hun wissen val nabij,
Door eigen wigt veroud.
Hij zag ook menig hecht gebouw
Door d'onvermoeiden tand
Van nijd, vooroordeel, bastaardij
En domheid aangerand;
En dan de grondvest, ijzersterk,
Van wormen doorgeknaagd;
En 't hecht gebouw viel wagglend neêr,
Door kunst noch deugd geschraagd.
Toen heeft hij diep in 't denkend brein
Die wijze les geplant,
En schreef aan 't eind van ieder werk
Dit woord: verandren kan 't.
En wie, mijn vrienden! stemt niet in,
Zegt met den Drossaard niet:
Verwissling zwaait alom haar' staf;
't Heelal is haar gebied.
Maar had hij wel in alles regt?
Want deze wijsgeer hooft
Is oud, bij weinigen bekend,
Veel minder nog geloofd.
't Is waar, verandring lijdt het al;
Maar 't nieuwe is ook vermaak,
En geeft aan 't reeds verouderd beeld
Meer houding, meerder smaak.
Voorzeker, wie ontkent dit toch?
Wie wenscht geen nieuwheid meer?
Men zag zoo zwart in d'ouden tijd
Op elke wissling neêr;
Ook dit veranderde in het eind:
't Gaat zoo nu immers wel?
| |
[pagina 579]
| |
Wie vraagt nog naar der Vadren zeên,
En hun bedompte cel?
't Is waar, er vloeide goud in 't land;
Maar schraapzucht stond hen bij:
En immers wie thans schittren kan,
Is even rijk als zij?
Stijf was hun pracht, gelijk hun gang;
Men kende zelfs geen Fransch:
Maar nu charmeert men door elk woord,
En leeft bij zang en dans.
't Is waar, der Franschen kunst en taal
Heeft vrij wat gelds gekost:
Maar kent ge in Holland Holland wel?
Zoo is het uitgedost.
Wie volgt der Vadren noeste vlijt,
Die bij de boeken zweet?
Men kent naauw hooft of vondels naam,
En is toch ook poëet.
Beklaag hem, die, als zij, zijn vreugd
In diepe kennis vindt:
Men komt er ook met minder door,
En slechts een weinig wind.
Werp dan een medelijdend oog
Op d'armen suffer neêr:
De wereld, door uw' glans verblind,
Kroont u met roem en eer.
Smaal dus op geen verwisseling:
Elke eeuw beschrijft haar vak;
Dees zij min gunstig dan voorheen,
Zij geeft toch meer gemak.
Onthoud' men slechts deze enkle les:
Hoe 't wentlend lot ook keer',
Te zeilen met den tijdstroom meê;
En veilig komt gij weêr. -
En gij, die 't ouderwetsch gemoed
Niet plooit naar dezen trant,
Troost, vrienden! u op uwe beurt,
En denkt: verandren kan 't.
A.B.
|
|