Welsprekendheid.
Olivier cromwell sprak eens met eene vrouw over de welsprekendheid, welke deze beweerde, dat slechts door vroegtijdig begonnene en lang voortgezette oefeningen konde verkregen worden. De Protektor, daarentegen, meende, dat zij uit het hart voortvloeide; dat, wanneer al onze wenschen, al onze neigingen, op één onderwerp vereenigd waren, gedachten en woorden ons derwijze toestroomden, dat de ongeleerde, in zijne voordragt, voor den meestgeoefenden redenaar niet behoeft onder te doen. Dit onderhoud liep af, terwijl elk bij zijne meening bleef; dan, na eenige dagen werd de vrouw, door het onverwacht in hechtenis nemen van haren man, dien men als een' verrader naar den Tower voerde, in vertwijfeling gestort. De doodelijk ontstelde gade ijlt naar den Protektor, dringt door alle wachten, valt voor zijne voeten, en verdedigt, met de wegslependste welsprekendheid, met de vurigste deelneming, de onschuld haars mans. Cromwell behield zijnen onverzettelijken ernst, totdat de ongelukkige, door smart uitgeput, verstomde. Nu verspreidde zich een glimlach over zijn donker gelaat, en gaf hij haat het bevel tot bevrijding van den man over, zeggende: ‘Nu denk ik, dat al de getuigen dezer ontmoeting mij den strijd zullen gewonnen geven, dien wij eens op zekeren avond met elkander gevoerd hebben. Gij hebt bewezen, dat de welsprekendheid van het hart de werktuigelijke kunst, welke door oefening verkregen wordt, verre overtreft.’
Inderdaad, men moet een cromwell zijn, om zich zulk een onmenschelijk bewijs voor zijne stelling te verschaffen.