op, het onweder bedaarde, en het volk keerde gerust naar huis.
Meer en minder gelijkvormig, doch zonder volksbeweging, had hetzelfde verschijnsel niet alleen in de beide Calabriën, maar ook op de tegenoverstaande spitsen der Abruzzi plaats.
Deze stof had eene gele kaneelkleur en een' flaauwen aardsmaak; op het gevoel scheen zij vet, wegens hare groote fijnheid, hoewel het vergrootglas daarin kleine, naar vuursteengruis gelijkende, harde korrelen waarnam, die echter der stof zelve vreemd, en slechts toevallig bij het inzamelen op de aarde daarbij gemengd waren. Door de hitte werd zij bruin, daarna zwart, en, wanneer dezelve nog heviger was, eindelijk rood. Toen de stof aan de hitte blootgesteld was, vertoonde zij, ook zelfs aan het ongewapend oog, eene menigte kleine glanzige blaadjes, die een gele glimmer zijn; zij bruist nu met zuren niet meer op, en heeft omtrent een tiende deel van haar gewigt verloren. Hare specifieke zwaarte, nadat de harde ligchamen daarvan afgezonderd zijn, bedraagt 2,07; zij bestaat uit 33,0 kieselaarde, 15,5 kleiaarde, 11,5 kalkaarde, 1,0 chromium, 14,5 ijzer en 9,0 koolzuur; te zamen 84,5. De afval is eene gele harssubstantie, die men door behandeling des poeders met alkohol en uitdamping des laatsten tot afdrooging toe bekomt; het gewigt van het overblijfsel kwam zeer na met het bij de analyse geleden verlies overeen. Deze harsachtige stof geeft het poeder de eigenschap met salpeter te deflagreren.
Doctor lavagna vermeldt een dergelijk verschijnsel van aarde of stofregen, die, in den nacht van den 27sten October 1814, te Caneto in het dal van Oneglia plaats had. Deze aarde, welker kleur die van gewrevene baksteenen geleek, bedekte de bladen van boomen en planten en de daken der huizen. Den volgenden dag viel er een zeer fijne regen, die allengs het oplosbare en minder gekleurde gedeelte wegnam, en het overige in de holle oppervlakte der bladeren terugliet. Het was aar-