| |
Iets ter beantwoording der vraag: waarom sterven er zoo vele menschen aan zinkingkoortsen? Door W. Egeling, Med. Doct. te Haarlem.
Wanneer men geloof moet slaan aan de openbare doodberigten en aan het algemeen geroep, dan schijnt het aantal menschen, die als slagtoffers der zinkingkoortsen omkomen, zeer groot te zijn, en dat van hen, die door andere ziekten worden in het graf gesleept, ver te overtreffen. Voorheen stierf men aan ontsteking-, gal-, rot- of zenuwkoortsen; thans schijnen deze veel zeldzamer te zijn geworden, en men hoort bijna van geene andere, dan van zinkingkoortsen spreken. Er behoeven slechts hier of daar, binnen een' zekeren tijd, een meer dan gewoon aantal menschen aan snel afloopende koortsziekten te sterven, en terstond hoort men het algemeen geroep: Daar heerschen zinkingkoortsen! zoo- | |
| |
dat het welhaast schijnt, dat men, indien niet eene slepende ziekte of plotseling toeval een einde aan het leven maakt, tegenwoordig niet anders sterft, dan aan zinkingkoortsen. Wat mag hiervan toch wel de oorzaak zijn?
Vraagt men, wat eigenlijk, volgens het gevoelen der geneeskundigen, eene catarrhale of zinkingkoorts zij, zoo is het ten uiterste moeijelijk, zoo niet onmogelijk, hierop een voldoend antwoord te geven. Misschien toch bestaat er geen naam eener ziekte, waarvan de beteekenis zoo onbepaald en onzeker is, als die van zinkingkoorts. Men sla slechts de verschillende schrijvers over ziektekunde en derzelver behandeling na, men vrage slechts het gevoelen van verschillende geneesheeren, en men zal van de waarheid van dit gezegde overtuigd worden. Men zal zien, dat, over het wezen, den aard en de zitplaats dezer ziekte, bij hen zeer uiteenloopende begrippen bestaan, en dat zij onder den naam van catarrhale koorts zich dikwijls een' geheel verschillenden toestand voorstellen. Want, ofschoon de geneesheeren het, vrij algemeen, daarvoor houden, dat deze koorts ontstaat uit - of althans gepaard gaat met - eene ziekelijke aandoening der vliezen (membranae), en dat deze aandoening, of de catarrh zelve, bestaat in eene ziekelijk veranderde, vermeerderde of verminderde afscheiding der vochten, althans daarmede onafscheidelijk gepaard gaat; ofschoon zij op dit punt genoegzaam van hetzelfde gevoelen zijn, zoo verschillen nogtans de geneeskundigen daarin, of onder deze vliezen alleen diegene moeten begrepen worden, welke tot afzondering van het slijm dienen (membr. mucosae), dan of daartoe ook behooren dezulke, die een weiachtig vocht afscheiden (membr. serosae). Sommigen zelfs sluiten hiervan niet alleen de laatstgenoemde geheel uit, maar ook al die slijmafzonderende vliezen, die niet tot de werktuigen der ademhaling behooren. Terwijl sommigen zeggen, dat bij eene catarrh de aangedane vliezen, in hare geheele oppervlakte, aan eene zoogenaamde
| |
| |
lymphatische ontsteking lijden, zoo beweren anderen, dat alleen, althans hoofdzakelijk en oorspronkelijk, zijn aangedaan de kliertjes, die in deze vliezen ter afscheiding van het slijm dienen. - Omtrent den aard en het wezen der catarrh heerscht geen minder verschil van gevoelen, dan omtrent de bepaling der werktuigen, welke bij deze ziekte zijn aangedaan. Zoo beweren b.v. sommigen, dat zij meestal van een' zuiver ontstekingachtigen aard is; terwijl anderen haar plaatsen onder de zoogenaamde asthenische ziekten, en ontkennen, dat zij ooit van eene tegenovergestelde (sthenische) natuur zij. Sommigen zijn van gevoelen, dat de catarrhale koorts uit eene bijzondere smetstof ontstaat, en van een' eigendommelijken aard (affectio sui generis) en meestal van gevaarlijke natuur is; terwijl wederom anderen dit ontkennen, en haar eenvoudig noemen eene koorts van zeer geringen graad, waarbij de luchtwegen voornamelijk aan verhoogde gevoeligheid en vermeerderden aandrang der vochten lijden. Het is mijn oogmerk niet, deze of nog wel andere gevoelens uiteen te zetten of te beoordeelen. Ik heb slechts met weinige woorden willen aantoonen, hoe verschillend het gevoelen van deskundigen is, omtrent hetgene men te verstaan hebbe onder de benaming van catarrhale koorts, en hoe weifelend en onzeker derhalve de beteekenis van dit woord moet wezen. Hieruit volgt echter niet, dat over den aard en het wezen van eene en dezelfde ziekte, en dus ook over hare behandeling, door de geneeskundigen inderdaad zoo verschillend gedacht wordt. Gelukkig bepaalt zich dit verschil hoofdzakelijk tot den naam der ziekte, zoodat dikwijls aan eene en dezelfde koorts door onderscheidene geneeskundigen eene verschillende benaming zal gegeven worden, en de een haar eene zinkingkoorts noemen, de ander haar dezen naam betwisten zal, terwijl beide nogtans over de natuur en het wezen der ziekte zelve eenstemmig denken en haar op gelijke wijze
behandelen zullen. Doch het kan niet missen, of uit het onbepaalde der beteekenis, en het
| |
| |
verschillend begrip der geneeskundigen omtrent hetgene men te verstaan hebbe onder de benaming van catarrhaal, moet volgen, dat ongesteldheden van een' zeer verschillenden aard onder dien naam begrepen worden; en dat, naar mate de geneesheer de benaming van catarrhaal verder uitstrekt, het aantal van ziekten, door hem met dien naam bestempeld, ook des te grooter worden moet. Terwijl b.v. de een nooit eene catarrhale aandoening aanneemt, wanneer niet de slijmafzonderende vliezen, die de werktuigen der ademhaling bekleeden, oorspronkelijk en op eene bepaalde wijze zijn aangedaan, zal de ander elke koorts eene catarrhale noemen, die slechts gepaard gaat met eenige verandering in de afscheiding der vochten, niet alleen in de slijmvliezen, hetzij van hoofd en borstholte, hetzij van de overige deelen des ligchaams, maar ook in sommige der vliezen, die dienen ter afscheiding van weiachtige vochten.
Doch, welke dan ook de ware bepaling en beteekenis van eene zinkingkoorts moge zijn, het schijnt zeker, dat, sedert eenige jaren, eene koorts, die, volgens het eenparig gevoelen der geneesheeren, den naam van catarrhaal verdient, en die voornamelijk gepaard gaat met eene ziekelijke aandoening der slijmvliezen van het hoofd en de borstholte, zich menigvuldiger dan voorheen vertoont, en somtijds van eene vrij kwaadaardige natuur is; terwijl daarentegen de zuivere ontstekingkoorts tot de praktische zeldzaamheden begint te behooren, en ook zelfs de rotkoorts (hoewel van eene geheel tegenovergestelde natuur met de zoo even genoemde) zich niet meer zoo dikwijls openbaart. Het is hier de plaats niet, na te gaan, ofschoon dit niet moeijelijk zou zijn, waarin de oorzaken van de meerdere zeldzaamheid der laatstgenoemde ziekten bestaan; even min als het thans mijn oogmerk is, te onderzoeken, waaraan het toe te schrijven zij, dat de bedoelde zinkingkoorts van eene meerdere algemeenheid of grootere doodelijkheid is geworden. Hetzij men de oorzaak
| |
| |
hiervan zoeke in eenige bekende of onbekende verandering der luchtgesteldheid, in derzelver meerdere onbestendigheid en veranderlijkheid, in eenige bijzondere, thans meer algemeen verspreide of heviger werkende, smetstof, in eene grootere gevoeligheid en ontvangbaarheid (receptibiliteit) voor deze stof in het menschelijk ligchaam, en eene meerdere dispositie in het algemeen tot deze ziekte, of wel in eene vereeniging van deze en andere omstandigheden, of van sommige derzelve; waaraan men het ook moge toeschrijven, het is zeker, dat, volgens de getuigenis van ervarene geneesheeren, de catarrhale koortsen, en wel dezulke, die, naar het eenparig gevoelen van deskundigen, dien naam verdienen, sedert eenige jaren, meer dan voorheen, eene aanzienlijke rol spelen. - Het is er echter ver af, dat deze koortsen in zulk eene mate algemeen of gevaarlijk zouden zijn geworden, als men op den eersten schijn zou moeten besluiten, wanneer men het groot aantal lijders in aanmerking neemt, die gezegd worden aan deze ziekte om te komen. Er moet derhalve nog eene andere oorzaak zijn, waarin het gelegen is, dat er zoo vele sterfgevallen aan zinkingkoortsen worden toegeschreven.
Behalve het misbruik, waartoe de onbepaalde en ruime zin, in welken wij straks gezien hebben, dat door sommige geneeskundigen de benaming van catarrhale koorts wordt opgevat, kan aanleiding geven, moet ook voornamelijk het volgende in aanmerking worden genomen.
Het is voor den geneesheer dikwijls zeer moeijelijk, aan eene ziekte, ofschoon zij hem in haren aard en wezen genoegzaam bekend zij, een' bepaalden naam te geven. Menigmaal toch komen er ingewikkelde gevallen voor, die óf uit verschillende ongesteldheden zijn zamengesteld, en op deze wijze eene ziekte uitmaken, óf die wel oorspronkelijk uit ééne, als zoodanig aangenomene en bekende, ziekte bestaan, maar in hun beloop door bijkomende omstandigheden gewijzigd wor- | |
| |
den, en velerlei verschillende gedaanten aannemen; en, daar de natuur zich nooit, vooral niet in den ziekelijken staat, schikt naar onze aangenomene stelsels, classificatiën en benamingen, zoo ziet men dagelijks ontelbare verschillende afwijkingen van den gewonen gang der ziekten, en somtijds zelfs ontwikkelingen van nieuwe, althans nieuw gewijzigde ziekten. Van hoe veel belang het nu ook moge wezen voor den geneeskundigen, al deze afwijkingen, wijzigingen, complicatiën en ontwikkelingen op te merken, en naauwkeurig te onderscheiden van andere, schijnbaar of wezenlijk, gelijksoortige gevallen, daar zij dikwijls den aard der ongesteldheid, ofschoon in naam dezelfde blijvende, geheel veranderen, zoo is het intusschen niet mogelijk, die allen eene verschillende benaming te geven, en alzoo met een enkel woord de ziekte te doen kennen; zoodat de geneesheer dikwijls eene min of meer omstandige beschrijving noodig heeft, indien hij een' zijner kunstgenooten met den aard eener ongesteldheid, welke deze niet in persoon heeft kunnen zien, wil bekend maken.
Is het nu dikwijls zoo moeijelijk, ja zelfs onmogelijk, om, bij deskundigen en in de kunsttaal, een' naam van een of twee woorden voor eene ziekte te vinden, hoe veel moeijelijker moet dit dan nog niet zijn, wanneer deze naam moet genoemd worden aan oningewijden! En in welke verlegenheid vooral moet zich niet de geneesheer bevinden, wanneer hem gevraagd wordt naar den naam eener ziekte, waarvoor in de landtaal óf in het geheel geen woord bestaat, óf zoodanig een, waaraan in het algemeen eene geheel andere beteekenis wordt gegeven! Zoo b.v. is er voor de, sedert eenige jaren zoo algemeen gewordene, typhus in onze taal geen woord bekend, dat deze ziekte naauwkeurig uitdrukt (ten zij men die eene zenuwkoorts wille noemen, hetwelk toch niet de geneeskundig juiste benaming is.) Even min kan de geneesheer zich bedienen van den naam eener ziekte, die, ofschoon getrouw naar het oorspronkelijke kunstwoord vertaald, in het denkbeeld van het
| |
| |
publiek van eene geheel andere beteekenis is. Hij zal b.v. niet, zonder zich belagchelijk te maken, of den lijder een' onnoodigen schrik aan te jagen, van eene verkoudheid, die met een ligt avondkoortsje vergezeld gaat, kunnen zeggen, dat dit eene catarrhale koorts is; hoewel men niet ontkennen kan, dat dit, kunstmatig gesproken, eene juiste uitdrukking is.
(Het vervolg en slot hierna.)
|
|