Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1819
(1819)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 518]
| |
Vervolg der schets van LondenGa naar voetnoot(*).Londen, den 29 November 1815. In mijnen laatsten eene beschrijving gegeven hebbende van de buitenzijde der St. Pauls, wil ik thans trachten, u van deszelfs binnenzijde eenig denkbeeld te geven. Of de versierselen van St. Pauls binnenzijde in allen deele voldoen aan de hooge verwachting, welke derzelver uiterlijke vertooning geschikt is bij eenen oordeelkundigen beschouwer te verwekken, kan ik, die nooit iets fraaijers gezien heb, niet beslissen; maar, wat mijne eigene bevinding aangaat, wil ik wel bekennen, dat de eerste bezigtiging van de fraaije en vooral ook ruime vertooning, die deze Tempel van binnen oplevert, mij nog veel meer getroffen heeft, dan de pracht en fierheid van bouworde, welke de buitenzijde ten toon spreidt. En thans nog ga ik de kerk, wel is waar, nimmer voorbij, of zij trekt mijne aandacht en bewondering tot zich; maar zoo dikwerf ik dezelve binnentrede, voel ik denkbeelden van een verhevener aard in mij opkomen. Bewondering is voorzeker eene der aangenaamste aandoeningen, waarvoor wij vatbaar zijn; en het bezigtigen van een gebouw als dit, hetwelk in schoonheid en grootte zoo verre overtreft al wat ik te voren gezien had, deed mij denken aan datgene, hetwelk nog weder oneindig overtreffen zal al wat wij ooit ergers gezien of gehoord, ja zelfs gedacht hebben. Ik wil thans in eenige bijzonderheden treden, die, naar mijn inzien, opmerking verdienen. De beide ovale kapellen aan de westzijde zijn van het overige gedeelte der kerk afgescheiden door lijstwerk en Korinthische kolommen van wagenschot, zeer fraai en kunstig bewerkt. - De doopvont is opmerkelijk van wege hare grootte. Dezelve is van nagenoeg spierwit marmer, maar dient alleen voor sieraad, niet tot gebruik. De gansche vloer van St. Pauls binnenzijde is geplaveid met marmer, meest vierkante zwarte en witte steenen, de een om den ander, maar onder de cupola (of binnenzijde van den dom) uitgelegd in eene fraaije veelkleurige ster, met een' | |
[pagina 519]
| |
metalen rooster in 't midden, waaronder het lijk van Lord nelson rust. In het koor is de marmeren grond, vermengd met porfier, gevormd in onderscheidene figuren. De pilaren, die de binnenzijde van het gebouw in eenen grooten middelgang, met kleinere nevengangen aan wederzijden, verdeelen, zijn zeer zwaar, vierkant, en versierd met pilasters van de Romeinsche en Korinthische bouworde. Nog grooter en langwerpig vierkant zijn de acht pilaren, die de cupola ondersteunen; hebbende tusschen de pilasters ruime vierkante paneelen. De pilaren aan de westzijde hebben, behalve de pilasters, losse kolommen, hetgeen derzelve een luchtig en bevallig aanzien geeft. De muren zijn aan de binnenzijde verfraaid met ruime nissen, de vensters daarin, en voorts kleinere nissen, paneelen enz. daarnevens. De zolder is boogswijze, en boven den middelgang aanmerkelijk hooger dan boven de nevengangen. Ronde en hoekige paneelen, omgeven met acanthus bladen, kransen, schilden enz., versieren denzelven overal. Grootsch inderdaad is het gezigt van de binnenzijde van dit gebouw aan alle kanten; maar vooral, wanneer men hetzelve langs den middelgang van de westzijde binnentreedt. De pilaren, versierd met hunne pilasters, ter zijde; de nevengangen daarachter, en voorts de kapellen, en de glazen en nissen van den muur, die hier en daar van tusschen de pilaren zigtbaar zijn; van onderen de met marmer geplaveide vloer; van boven, op eenen aanmerkelijken afstand, de versierde zolderbogen; vooruit de cupola, die nog iets grooters belooft; het koor daar achter, en voorts, op eenen afstand van 500 voeten, de vensters aan de oostzijde in 't verschiet: waarlijk, zoo iets van menschenhanden, zulk eene achtbaarheid voegt Gode! Majestas iste Deo convenit. Aardig is het ook, de menschen op onderscheidene afstanden van tusschen de pilaren te zien uitkomen: ons gezigt bepaalt de hoegrootheid bij vergelijking, en het oog, ongewoon aan zoo groot eene ruimte, bedriegt zich hier, en ziet de menschen aan voor veel kleiner, dan ze inderdaad zijn. Niet minder fraai en edel is het gezigt onder de cupola, waarvan het hoogste toppunt 330 voeten boven den grond verheven is. De ronding is echter zoo bevallig, dat het oog er vermaak in schept, om onderscheidene malen daarlangs op | |
[pagina 520]
| |
en neêr te zweven. Ook is de cupola in geenen deele ontbloot van versierselen. Ter hoogte van den zolder is eene ronde galerij, met eene vergulde balustrade. Men noemt dezelve the whispering-gallery, of sluister-galerij, omdat het gefluister tegen den muur aan de eene zijde van dezelve, zich langs de ronding verspreidende, duidelijk hoorbaar is voor het oor, dat aan de tegenovergestelde zijde tegen den muur aanleent, op eenen afstand van 140 voeten. Iets dergelijks is er, zoo ik meene, te Amsterdam, in de Concertzaal van Felix. Eene andere bijzonderheid, deze galerij eigen, is, dat het toeslaan van eene kleine deur, waarlangs men opkomt, een geluid door de kerk verspreidt, harder dan dat van een geweerschot. Boven deze galerij, en op een' rand van fraai verguld lijstwerk, verheffen zich tweeëndertig pilasters met vergulde voeten en kapiteelen, onderschragende een ander verguld lijstwerk, vanwaar de ronding van de cupola begint, die tot boven toe beschilderd is door j. thornhill met de geschiedenissen van Paulus, in acht verdeelingen, in voorstelling van basrelief. De beelden zijn levendig, het verhevene kunstig nagebootst, de schildering krachtig, en wel waardiglijk beantwoordende aan de eere, die het werk geniet, van hier geplaatst te zijn. Jammer, echter, dat dit schilderwerk door de van buiten indringende dampen aanmerkelijk geleden heeft, en nog dagelijks minder wordt. De Godsdienstoefening geschiedt (behalve des morgens in eene der kapellen) alleen in het koor, 't welk, schoon slechts een klein gedeelte van de kerk uitmakende, echter daartoe menschen genoeg kan bevatten. Men nadert hetzelve door een fraai bewerkt ijzeren hek, onder eene orgelkas, die onderschraagd wordt door acht fraaije gekorvene kolommen, van de Romeinsche orde, van gepolijst marmer, wit geaderd met blaauw. Men heeft opgemerkt, dat het maaksel van deze orgelkas zeer onbevallig is, en weinig voegt bij den edelen smaak, waarmede wren de binnenzijde van dit gebouw versierd heeft. Deze aanmerking komt mij niet ongegrond voor; en, hoewel de versierselen, in hout, van fruit, lof- en bloemwerk, die de kas omgeven, inderdaad kunstig zijn uitgewerkt, zoo nemen zij echter de onwelstandigheid van het geheel niet weg; even min als eene waarlijk onedelmoedige daad door een geestig gezegde te verhelen is. - De zit- | |
[pagina 521]
| |
banken aan wederzijden van het koor zijn verfraaid met palmtakken, cherubims enz., bij uitnemendheid sierlijk in wagenschot uitgewerkt door den vermaarden kunstenaar gibbon: onder dezelve munten uit de troon en zitplaats van den Bisschop aan de zuidzijde, en de zetel van den Lord-major daar tegen over. Achter den preêkstoel is de plaats voor het altaar; want de Engelsche kerken kunnen eigenlijk niet gezegd worden een altaar te hebben, schoon zij aldus de plaats noemen, waar het staan moest, in stede waarvan zij eene communietafel gebruiken. Bezijden deze tafel verheffen zich vier groote pilasters, geschilderd en geaderd met goud, in namaking van lapis lazuli, met dubbel vergulde kapiteelen, waartusschen het licht van door de kerkglazen zich, als in stroomen, uitstort en door het koor verspreidt. Moeijelijk is 't te verhelpen; maar de preêkstoel heeft dit nadeel, dat al het licht van achteren, en nagenoeg niets van ter zijden of van voren daarop valt; verlichtende alzoo, gedurende den dienst bij dage, 's prêkers rug, in plaats van zijn aangezigt en voorzijde. Ik kan niet nalaten, van dit koor sprekende, gewag te maken van de aangename wijze van zingen, hier in gebruik: want, de St. Pauls eene kathedrale kerk zijnde, wordt het gezang hier uitgevoerd door acht koorjongens met heldere en fijne stemmen, gesecondeerd door het orgel en eenige mannelijke basstemmen, hetwelk verrukkelijk aangenaam en welluidend is. Vanhier nog eens in het ruim der kerk terugtredende, kan ik niet onopgemerkt voorbijgaan de vanen, waarmede de cupola en een gedeelte van den grooten middelgang behangen zijn. Dat deze meest gescheurde en zeer door den smook bewalmde vanen, waarvan er sommige zeer groot zijn en hier en daar over de bogen en pilasters heen hangen, de fraaiheid van het gebouw eenigermate ontsieren, is oogenschijnlijk; en, wat voorts het denkbeeldige aangaat, zoo dunkt mij, dat dezelve hier niet moesten ten toon gespreid worden. 't Is toe te geven, dat de Heidenen, die krijgsdapperheid en deugd voor eene en dezelfde zaak hielden, hunne Tempelen met de veroverde veldteekenen opsierden; maar, naar mijn inzien, ontsieren, ja onteeren zij eene Christenkerk. Immers is er niets zoo geschikt, om de heilige Geesten een laag denkbeeld te geven van ons menschelijk verstand en hart, dan het gestadig krijgvoeren, waarmede wij | |
[pagina 522]
| |
onze velden verwoesten, onze gebouwen verbranden en onze natuurgenooten om 't leven brengen: en komt het mij onvoegzaam voor, dat wij onzen Schepper te gemoet zullen komen, en het Huis des Heeren opvullen, met de sprekende bewijzen van de nietigheid of het misbruik van ons verstand en de verkeerdheid van ons hart. Van een' anderen aard is het oprigten van Gedenkteekenen en Graftomben, waarmede men, sedert de laatste jaren, begonnen heeft de binnenzijde van de St. Pauls inderdaad te versieren. In zoo verre toch, als dit de nagedachtenis van waarlijk verdienstelijke mannen vereert en in geheugenis houdt, de nakomelingen tot navolging van lofwaardige voorbeelden aanspoort, en tevens de kunsten begunstigt, verdient het niet alleen onze opmerking, maar ook onzen lof. Deze Monumenten hebben nog een ander voordeel. Men heeft opgemerkt, dat de St. Pieterskerk te Rome de St. Pauls te Londen in niets méér overtreft, dan in de pracht, waarmede de binnenzijde der eerstgenoemde versierd is. Men zoude, de prenten beschouwende, van de St. Pauls voorhanden, naauwelijks gelooven, hoe deze kerk nog meer kon verfraaid zijn, zonder nadeel te doen aan den goeden smaak; doch in het wezen der zaak is dit anders, en kennelijk, dat vele groote paneelen nog open zijn, die eene verdere versiering zeer wel gedoogen, om niet te zeggen behoeven. Inzonderheid geldt deze aanmerking ook de pilaren, die de cupola ondersteunen. Hierin nu komt de Beeldhouw- der Bouwkunst te hulpe. Ik heb drie Monumenten uitgekozen, om er eene korte beschrijving van te geven; het eene ter eere van een' Geleerden, het andere van een' Staatsman en Menschenvriend, en het derde van een' Oorlogsheld, gaande de overigen, die meest den roem van Krijgsoversten ten toon spreiden, met stilzwijgen voorbij. Het eerste Gedenkteeken, waarvan ik spreken wilde, is toegewijd aan de nagedachtenis van Dr. johnson; een man, die zich bij zijne landgenooten bijzonder verdienstelijk heeft gemaakt door het ontleden en beschaven der Engelsche taal; strekkende zijn Woordenboek den geleerden ten standaard, waarnaar zij zich rigten, en waarop zij, in geval van twijfeling, zich veilig beroepen kunnen. De belangrijke geschriften, die hij voorts in 't licht gegeven heeft, munten uit (gelijk die van hooft bij ons) door kern van inhoud, | |
[pagina 523]
| |
sieraad van taal en kracht van uitdrukking. Zijne beeldtenis, meer dan levensgroot, is voorgesteld door den vermaarden j. bacon, in Romeinsche kleeding, staande en in eene peinzende houding. Ernsthaftigheid, gezond oordeel en uitgebreide kennis staan te lezen op gelaat en voorhoofd. Hij rust met zijnen arm op eene zuil, even als zijn vernuft steunde op eene vaste kennis der zaken, waarover, en der taal, waarin hij schreef. Om het kernvolle en manhaftige van zijnen schrijftrant aan te duiden, heeft de kunstenaar zijne beeldtenis voorgesteld als bijzonder krachtig en forsch gespierd. De houding voorts van het beeld is welstandig en het voorkomen belangrijk, eere gevende, zoo wel aan den kunstenaar, die 't vervaardigde, als aan den Geleerden, dien 't voorstelt. Tegenover dit Gedenkteeken, en insgelijks vervaardigd door bacon, staat het beeld van howard, dien de weldadigheid ten aanschijn uitstraalt; terwijl de gaande houding aanduidt, dat dezelve bij hem niet alleen bespiegelend, maar ook werkdadig was. In de regterhand houdt hij een' sleutel, en in de linker eene rol papieren, op een waarvan geschreven staat: ‘Plan for the Improvement of Prisons,’ en op een ander: ‘Hospitals.’ Dit beeld behoeft geene uitlegging, kennelijk aanduidende, dat hij, door het verbeteren der Gevangen- en Ziekenhuizen, zich een' naam verworven heeft, die de eeuwen verduurt. Hij stapt op ketenen, alsof hij wel gaarne zou vernietigd hebben, 't geen hij, als een noodzakelijk kwaad, te verbeteren trachtte. Het pedestal bevat voorts nog een aandoenlijk tooneel in basrelief, voorstellende de binnenzijde van een gevangenhuis, en daarin eenige menschen, bezig om een' gekluisterden grijsaard op te beuren, en hem met kleeding, spijze en drank te verkwikken. Het gelaat van den grijsaard duidt eer ongeluk dan ondeugd aan, en is geschikt om medelijden te verwekken, en blijdschap, omdat men hem zoo menschlievend vertroost en verkwikt. Op een' wenteltrap bij de geopende deur staat het beeld van howard, met den sleutel in de hand; om aan te duiden, dat het zijn werk was. Mij dunkt, daar mogt wel onder staan: ‘Ik ben in de gevangenis geweest, en gij hebt mij bezocht!’ In een ander gedeelte der kerk staat eene belangrijke Groep, vervaardigd door de bekwame hand van r. westmacott, | |
[pagina 524]
| |
voorstellende, met de manen omhoog, den kop in de lucht en steigerende, een brieschend ros, en daarop, in volle wapenrusting. Sir ralph abercromby; niet, gelijk hij, in zijn leven, rustig en sier in den zadel, de glorie van zijn vaderland plagt te handhaven, met den toom in de eene, het zwaard in de andere hand, en het magtwoord op de lippen, waarop duizenden van zwaarden en musketten uitgetogen en losgebrand werden; maar doodelijk gewond, met ontzenuwde leden en gebroken gezigt, terwijl hij, vallende van het paard, ondersteund wordt door een Schotsch soldaat. Zijn eene arm hangt over den schouder van den Schot, en zijner andere hand ontglijdt de toom. Zijne gelaatstrekken staan pijnlijk, de oogen flaauw, en de lippen zaamgetrokken, daar de dood op zweeft. Zijn uitgetogen zwaard, nog onlangs de hoop zijns vaderlands en de schrik der vijanden, ligt op den grond ter neder, en daarbij eene vaan, en een gesneuveld soldaat, met het aangezigt ter aarde; alsof het slagveld zoo bloedig was, dat gewonden en gesneuvelden geene plaats onbedekt hielden. - In het onderschrift leest men, dat hij, in een roemrijk gevecht tegen de Franschen, in Egypte, in den jare 1801, gewond werd, terwijl zijne troepen de overwinning behaalden, en weinig dagen daarna 't bestierf; dat hij zich voorts beroemd gemaakt heeft, onder anderen, door het wél beleiden van de landing der Engelschen in Holland, in 1799. - In dit Gedenkteeken bewonder ik vooral de kunst van den beeldhouwer. Het brieschende en steigerende paard, de stervende Generaal en de hem ondersteunende Schot, en vooral ook de kleeding van beiden, zijn zoo natuurlijk, levendig en krachtig voorgesteld, dat men haast vergeten zou, dat het alles slechts marmer is. Jammer echter, dat er zoo groot een brok ongehouwen steen toe noodig was, om den buik van het paard te ondersteunen. De verbeelding toch moet in zulk eene voorstelling zoo veel mogelijk te gemoet gekomen, niet tegengewerkt worden. Deze Groep is geplaatst op een ruim rond pedestal, en versierd met twee treurende sphinxen, aan wederzijden. De Bibliotheek van de St. Pauls is niet bijzonder groot, noch kostbaar, en weet ik niet dat opmerking verdient, of 't moest zijn om den vloer van het vertrek, die kunstig is zaamgevoegd, zonder peg of spijker, uit 2376 kleine vierkante brokjes eikenhout: eene aardigheid, die, dunkt mij, | |
[pagina 525]
| |
elders beter voldoen zou, dan in het boekvertrek van zoo edel een gebouw, als de St. Pauls. Men vertoonde er ons een geschreven Engelsch boek, 500 jaren oud, en eenige Latijnsche Manuscripten, zeer netjes geschreven door een' Monnik, acht eeuwen geleden. De groote klok van de St. Pauls weegt 11470 ℔. De toon is natuurlijk zeer zwaar, maar ook welluidend, en hoorbaar, bij eenen gunstigen wind, in het verst afgelegen gedeelte der stad. Het gezigt van de hoogste galerij, aan den voet van de lantaren, is eer vreemd dan fraai, zijnde de stad meestentijd zoodanig met smook bewalmd, dat men in 't verschiet weinig onderscheiden kan. De nabijgelegene straten en stegen schijnen zoo vele goten, en paarden zoo wel, als menschen, langzaam heen en weêr kruipende en door elkander wriemelende wormen. Doch het menschelijk leven moet van zulk eene hoogte niet bezigtigd worden; want men kan hier het onderscheid niet meer ontdekken tusschen rijken en armen. Ik zal deze beschrijving van de St. Pauls eindigen met op te merken, dat de Engelschen een grooter eerbied betoonen voor Bedehuizen, dan wij in Holland gewoon zijn te doen; daarin, dat zij, zoo wel in deze als in alle andere kerken, altijd bij het intreden terstond hun hoofd ontblooten, uit eerbied voor Hem, aan wien het gebouw is toegeheiligd. |
|