is van een in magt, wijsheid en goedheid oneindig Wezen.
Bovenal, echter, verschaft de geschiedenis der Insekten geene mindere godsdienstige overtuiging, dan die eener over alles wakende Voorzienigheid. Dat van de ontallijke soorten dezer schepselen, waarvan er zeer vele boven allen denkbeeld aan eindelooze gevaren en vijanden zijn blootgesteld, geene enkele schakel van deze keten zich verliest, maar integendeel alle in die duizendvoudige betrekkingen blijven voortduren, welke het algemeene heil van het gansche wereldstelsel vordert; dat, wanneer al eens ééne soort een tijdlang heerschende is, en, in plaatse van te behouden, veeleer schijnt te verwoesten, er alsdan te gelijken tijde zulk een nadrukkelijk tegenwigt plaats heeft, hetwelk volkomen in staat is om die te beperken; dat voorts de verrigtingen der Insekten zoodanig aangelegd en geordend zijn, dat zij de oogmerken, waartoe zij geschapen werden, altijd bereiken, zonder ooit buiten deze bestemming te treden: dit alles levert het allerovertuigendst bewijs, dat eene onzigtbare hand de teugels houdt, en nu aan deze, dan aan gene soort deze heerschappij vergunt, zoo als het ter bereiking van zekere wijze oogmerken het nuttigst schijnt, en aan alle toeroept: ‘Tot hiertoe en niet verder!’