Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1819
(1819)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijMaria Werder.Ga naar voetnoot(*)(Der Preussische Patriotenspiegel. Leipzig, 1817.)
De heldenmoed eener vrouwe verdient wel onze bewondering. Het is loswaardig, wanneer de vrouw, welke de boeijen des teederen gevoels en der stille huisselijkheid draagt, uit haren beperkten werkkring tot het gebied des vrijen levens zich verheft, en moedig die duizende zwarigheden overwint, welke de mannenwereld niet kent, en dus in haar ook niet altijd waardeert. Zulks deed die proskowia, die schoone boerin uit de omstreek van Smolensk. Een Fransch Overste valt met zijne makkers in haar huis, om haar tot het offer zijner vuile driften te maken. In haren nood grijpt zij eene hooivork, en doorboort daarmede dien ellendigen, naast welken zij nog twee zijner makkers dood nederlegt. Haar luid hulpgeschreeuw jaagt de overigen op de vlugt. De uniform des gedooden, zijn ordesteeken en de epaulets versieren de moorddadige hooivork. In zegepraal gaat zij aldus naar den Majoor protassow, en ter belooning wordt zij van hare lijfeigenschap ontslagen. De deugd in het gewaad der ruwe natuur is als eene lichtende staartstar in de duisternis; verschrikkelijk is voor de | |
[pagina 461]
| |
menigte de beteekenis, welke hare stralen aan de aarde verkondigen. Maar de deugd, onder het oog van eenen meer vriendelijken hemel, in eene gelukkiger natuur, welke meer is, dan het donker bewustzijn van een hooger beroep, gelijkt naar eene heerlijk opgaande zon, welke den ontwaakten Genius der edelste vrijheid en menschenliefde in deszelfs schoonsten luister vertoont. Zoo was maria werder. Zij leefde in eenen gelukkigen, maar kinderloozen echt, nabij Sagan, in Silezië, alwaar haar echtgenoot een klein landgoed bezat. Gebrek aan bezigheid vormde den goeden werder tot eenen politieken dweeper; ook hij was een van die vele duizend Sileziërs, welke metderdaad hebben bewezen, dat zij met liefde en trouw aan het huis van hohenzollern hingen. Toen, na den slag van Jena, de Franschen en derzelver bondgenooten, de Beijerschen en Wurtembergers, Silezië overstroomden, aarzelde werder nogtans, bij de oproeping van den Vorst van pless, de wapenen op te vatten, omdat Duitschers in Silezië als vijanden huisden, en omdat hij overtuigd was, dat deze weldra met de Sileziërs zich zouden verbinden, om den algemeenen vijand over den Rijn te jagen. Toen eerst, toen zijne vrouw verklaarde, dat zij hem verzellen en ook den oorlog wilde leeren kennen, besloot hij daartoe. Kort vóór de verovering van Glogau kwam maria werder met haren man in Breslau, alwaar toen het middelpunt der snelle wervingen was. Door de zon gebruind en met een sterk ligchaam, kon zij in hare verkleeding overal voor eenen man doorgaan; ook hare diepe stem misleidde - en zij werd aanstonds als Huzaar aangenomen. Haar man, echter, welken men als een ijverig vaderlander en bemiddeld ingezeten kende, kreeg aanstonds Officiersrang. Het korps van den Vorst van pless, hetwelk nog niet geheel geordend was, moest weldra Breslau verlaten, en nam zijne stelling bij Strehlen in, om Breslau te ontzetten. In de nabijheid van Schweidnitz stond de afdeeling, waarbij maria werder diende. Een gedeelte der belegeringstroepen van Breslau, door van damme aangevoerd, had de Pruisen aldaar teruggedrongen, om zich naar Brieg, Neisse en Glatz te keeren. In een heet gevecht kreeg maria een schampschoot aan de linkerdije, en bij het verband zeide zij zeer | |
[pagina 462]
| |
naïf tot haren man: ‘Een gevecht is toch zoo erg niet, als gij mannen hetzelve schildert.’ De heelmeester, die bij haar geroepen werd, ontdekte hare sekse; maar zij bleef getrouw aan haar eenmaal opgevat voornemen. Maria werd weldra genezen; maar in een grooter gevecht bij Neurode, waar het korps van pless weder stand hield, maar eindelijk geheel verstrooid werd, verloor zij, door eenen sabelhouw, den kleinen vinger der regterhand. ‘Een van tien blijft negen!’ zeide zij schertsende bij het eerste verband, en hare bloeijende gezondheid verachtte de smarten der wonde, van welke zij weldra hersteld was. Zij was met haren man der gevangenschappe ontkomen; en naauwelijks hoorden zij, dat bij Zullichau, onder het bevel der Heeren van hirschfeld en rochow, een ander Pruissisch vrijkorps gevormd werd, of zij snelden daarhenen, en traden bij Naumburg weder in dienst. Op den terugtogt naar Christiansstad gaf zij den raad, om de Bober-brug aanstonds af te breken. Het korps werd het gewaar, dat deze raad niet opgevolgd was! In het Priebusser-woud bleef zij de getrouwe gezellin van haren man, en kort daarna was zij mede onder de dapperen, waarmede de Luitenant van rochow, in Sagan, eene afdeeling Beijersche troepen, van tachtig man, opligtte. Tweeëntwintig Huzaren volvoerden met hem dit waagstuk. Kort hierna, van haren man gescheiden, ontmoette zij eene veel magtiger Fransche wacht, en werd, met zes krijgsmakkers, ontwapend en gevangen genomen. Deze gevangenneming was des te onaangenamer, daar het Fransch voetvolk was, hetwelk de Pruissische Huzaren in het digte bosch omsingelde. De Overste bardes, van het 27ste Fransche Regement van Linie, voor welken de gevangenen gebragt werden, zag maria werder scherp in het oog, en begon met haar een gesprek in de Nedersaksische taal. Hij vermoedde hare sekse, en liet haar een beter kwartier aanwijzen, dan aan hare lotgenooten. Zij verzweeg hare sekse ook niet langer voor hem, en door een vertrouwelijk gedrag zocht zij hem gerust te stellen, om des te gemakkelijker eene poging ter ontkoming te kunnen wagen. Kort daarna ontsnapte zij, en ontkwam gelukkig. Door verkleeding gelukte het onzer heldinne, weder naar huis ae komen, hoewel zij zeer voorzigtig moest zijn, want die | |
[pagina 463]
| |
geheele omstreek was met vijandelijke troepen bezet. De hoop, haren echtvriend weder te vinden, was verijdeld; want niemand wist iets van hem, en zijn landgoed had intusschen menige plundering ondergaan. Zij verkropte haar verdriet, en begaf zich den anderen dag reeds weder op weg, om haren man op te zoeken. In vrouwekleeding aanvaardde zij eene nieuwe reeks van lotgevallen; maar zij had nu met zoo menigvuldige en zoo groote gevaren niet te strijden. Overal ontving zij treurige berigten op hare navorschingen; en na drie weken keerde zij terug, zonder zelfs een spoor van haren man te hebben ontdekt. Zij vermoedde nu, dat hij gevangen genomen en naar Frankrijk weggevoerd ware. Zoo veel te grooter was hare vreugde, toen zij, weder te huis komende, haren man vond, die werkelijk reeds op weg naar Frankrijk geweest was, om naar de galeijen te worden gebragt, en ter naauwernood zijne wachters ontkomen was. Den braven werder hadden zijne lotgevallen reeds veel gekost, en zijne landelijke huishouding was, gedurende zijne afwezigheid, in eenen bijkans reddeloozen toestand geraakt. Vlijt en zuinigheid, echter, hielpen hem weder winnen, wat de oorlog had verteerd; en twee jaren na den vrede van Tilsit ontdekte werder reeds weder eenen aanzienlijken spaarpenning onder de bewaring zijner echtgenoote. Zij had getracht denzelven te verbergen; maar, toen hij daarnaar vroeg, zeide zij: ‘Het gaat immers in het veld; daarvoor moet men sparen.’ Werder schudde het hoofd; want in deze jaren had hij de rust leeren beminnen, en verlangde niet weder naar het veld. Maria, echter, welke anders zoo dikwijls getreurd had, zonder kinderen te moeten leven, verheugde zich nu in haren zorgvrijen toestand, en verlangde naar nieuwe daden. ‘Alle goede Pruisen,’ plagt zij tot haren troost te zeggen, ‘zijn thans mijne kinderen; indien ik kinderen te huis hadde, zoude ik van dezelve niet kunnen scheiden.’ Toen haar man, in den herfst van 1812, een vierjarig paard wilde verkoopen, hetwelk hij aangefokt had, verklaarde zij hem, dat dit paard haar lieveling was, en dat zij het in den aanstaanden veldtogt voor zichzelve bestemd had. Thans brak de oorlog in Pruissen uit. Maria besloot, naar Sagan te gaan, om deswege berigten in te winnen, en te huis zocht zij den sluimerenden ijver haars mans voor het vaderland weder te ontvonken. De vaderlandminnende | |
[pagina 464]
| |
Kerkleeraar van haar dorp ondersteunde haar getrouwelijk, en werder schuurde den roest van zijne wapenrusting. Eens kwam zij, vroeger dan gewoonlijk, van Sagan terug, vloog ter kamer in, waar de Kerkleeraar met haren man juist de nieuwspapieren doorbladerde, viel haren werder om den hals, en zeide met tranen in de oogen: ‘In Breslau verzamelen zich alle goede Pruisen om hunnen Koning; het uur der verlossing heeft geslagen; op, en wapen u met mij!’ De huishouding werd besteld. Man en vrouw wapenden zich, hoewel hij niet geheel daarmede tevreden was, dat zijne heldhaftige echtgenoote hem weder wilde verzellen. Spottend vroeg hij haar: of het zoetelaarsleven haar zoo zeer bekoord had? Maar toen hij haar, in den Huzarenpels, op het paard zag rijden, hetwelk hij kort te voren had willen verkoopen, toen werd hij met eene inwendige vreugde en eenen heiligen ijver voor die zaak doordrongen, waarvoor zijne vrouw het zwaard had opgevat. Mogen ook de bloodaards, de voorstanders der overdreven teedere vrouwelijkheid en der stompe traagheid, welke zelfs het ergste met geduld verduurt, het mannelijke in eene vrouw bespotten, derzelver spot is de stem der kwalijk begrepene beschaving en der ongelukkige verfijning, welke ons onder het juk der slavernij heeft gebragt, en ons voor altijd daarin zou hebben laten zuchten en verderven. Elk, die niet door dezen verwijfden, maar door eenen hoogeren geest, door een edeler vuur bezield wordt voor het hoogste op aarde, voor elke vrijheid van denken, spreken en doen, die zal ook in de vrouw de hooge vlugt van vaderlandsliefde en heldenmoed achten en vereeren, waardoor die edele gedreven wordt, om den strijd voor het vaderland te wagen, en om zich aan den dienst des Konings te wijden, wanneer geen huisselijke band haar aan de vreedzame woning boeit. Welke brave man zoude niet met vreugde belijden, dat ook in zijn hart de heldenmoed van zulk eene echtgenoote de heilige vlam der edelste vaderlandsliefde zoude ontstoken hebben, wanneer hem niet, zonder deze heldhaftige oproeping, de vrome ijver voor de zaak der geregtigheid reeds bezield had? Hoe zeldzamer het is, den moed en de kracht des mans met de ware trouw en warme liefde der vrouw voor alles, wat het hart streelt, vereenigd te vinden, des te bewonderenswaardiger is elke verschijning eener vrouw in het strijdperk van vergramde legers. | |
[pagina 465]
| |
Wie johanna van orleans niets bewondert, die verdient aan phryne's en messalina's onderdanig te zijn; en wie bij het heldhaftige vuur eener maria werder koud blijft, die moge zich aan den geveinsden gloed van sentimentele Romanschrijfsters warmen! Werder gevoelde, hoeveel meer zijne echtgenoote deed, dan hij, en volgde haar met blijden moed. Maar hij vond het thans in Breslau geheel anders, dan ten tijde dat het vrijkorps van pless werd opgerigt. Mannen en jongelingen drongen naar de vaandels; elk, die de wapenen kon voeren, werd geplaatst; want het gold den laatsten, vreesselijken reuzenstrijd voor het vaderland; en ditmaal moesten alle krachten voor het groote doel der verlossing des vaderlands ingespannen worden. Beide werders waren goede ruiters en welgewapend. Zij waren onder de eersten, welke in het tweede Silezische Regement Huzaren in dienst traden. Maria werder was in den kleinen dienst reeds zoo geoefend, dat zij zelve weldra de rekruten moest exerceren. Niemand wist van hare sekse, want zij had altijd hetzelfde kwartier met haren man. Reeds in Polen, waar dit Regement zeer veel leed, kreeg zij den rang eens wachtmeesters, en haar man stond in haren dienst. Met groote naauwgezetheid volbragt zij ook thans haren pligt; zij bezag de paarden, onderzocht het voeder, zag gestreng toe op den dienst der gemeenen, en was desniettegenstaande de lieveling van allen, welke nog altijd hare sekse niet vermoedden. Aldus leefde zij tot den wapenstilstand, en wanneer de gelegenheid zulks eischte, vocht zij met onvermoeide dapperheid. Ondergaat het vrouwelijk geslacht de vermoeijende bezwaarnissen doorgaans gemakkelijker dan de sterkere man? Althans maria werder was, van de geheele kompagnie, altijd de eerste Huzaar op de alarmplaats, de waakzaamste op de voorposten, en de zorgzaamste voor zijne onderhoorigen en derzelver paarden. Gedurende den wapenstilstand kreeg zij verlof voor eenen onbepaalden tijd; zij ging naar haar landgoed beschikte de verdere regeling harer huisselijke zaken, en keerde toen, onopgeroepen, naar het Regement terug, waarbij haar man intusschen altijd gebleven was. Zij vond hem gezond weder, en schepte nieuwen moed, om de vermoeijenissen van den veldtogt in Saksen met volharding te verduren. In het voorspel van den | |
[pagina 466]
| |
slag bij Leipzig bragt zij alleen twee Fransche Voltigeurs gevangen op, en op den eersten dag van den slag was zij het, welke de Huzaren weder verzamelde, en haren wijkenden man, met verontwaardiging, toeriep: ‘Schaam u, werder! Zijt gij een Pruis?’ Werder vergaf haar dit gezegde eens edelen toorns, en op den avond vóór den beslissenden strijd van den laatsten dag bij Leipzig zeide hij tot haar: ‘Indien wij morgenavond nog leven, dan zullen wij gelukkig sterven!’ ‘Van dezen dag,’ hernam zij, ‘hangt het lot van ons volk en ons vaderland af. Daarom moeten wij dapper zijn, en op de hulp des Almagtigen vertrouwen.’ Een bloedig morgenrood brak uit duistere wolken door. Maria nam een aandoenlijk afscheid van haren echtgenoot, en nu ging het in 't gewoel van den strijd. Maria, welke bij het Regement onder den naam van werder II was opgeschreven, werd weldra van haren man gescheiden, geleidde hare onderhoorigen met eene voorbeeldige orde en bedaardheid, en zocht den moed weder op te beuren, waar dezelve scheen te verflaauwen. Tegen den middag werd het paard onder haar doodgeschoten; haastig rees zij op, streelde het stervende dier nog eens den hals, en zag om naar een ander paard. ‘Mijne arme lizette!’ was de korte zucht, waarmede zij op een ander paard sprong, hetwelk een Huzaar, genaamd derloff, haar bragt. Maar dit dier, een vurige Noorman, welken zij niet aanstonds wist te behandelen, vloog met haar op het vijandelijk voetvolk in. Vele der Huzaren, welke hunnen geliefden werder niet wilden verlaten en verliezen, renden haar na, eensdeels om den dapperen te redden, anderdeels omdat zij deze vlugt voor eenen stouten aanval hielden. Intusschen werd maria haar paard weder meester, en naakte van dit oogenblik gebruik, om met hare Huzaren eenen Franschen infanteriepost, welke eene batterij dekte, te verjagen. Dit was de eerste beslissende aanval, waardoor, met weinig bloedvergieten, eene veldbatterij den braven Pruisen ten buit werd. Hier verdient de tegenwoordigheid van geest eene eervolle melding, waarmede onze heldin, zelfs in het grootste gevaar, zich de gunst des oogenbliks wist ten nutte te maken, en ook thans van het lot het meeste voordeel te trekken. De | |
[pagina 467]
| |
vlugt van een schuw paard in den stouten aanval eens heldhaftigen krijgers te veranderen, is meer, dan de wanhopige verdediging des ongelukkigen, welken zijn ongetemd ros in de rijen der vijanden slingert, die met onstuimigheid over het slagtoffer heenstorten. De Voorzienigheid zelve scheen den heldenmoed, in deze magtige overwinning over de oproerige krachten van het dier, te vereeren; zij deed de stoute omkeering van lijden in een moedig handelen gelukken, en voor deze keer bevestigde zij het verleidelijke: audentes fortuna juvat (de fortuin begunstigt de stouten), hetwelk reeds zoo dikwerf de verrader der menschheid is geworden. Ook de Officieren en gemeenen des Regements erkenden het buitengewone van dit geval, en, ten blijke zijner tevredenheid, drukte de Majoor zijnen braven wachtmeester de hand. Er was nog veel te doen op dezen heeten, maar roemrijken dag, en spoedig ging het voorwaarts. Overal was maria dapper en gelukkig; maar bij hare zeldzame vaderlandsliefde bewaarde zij ook het hoogere gevoel van deelneming en menschenliefde, hetwelk ontzag voor gevangenen en gekwetsten aanbeveelt en voor spoedige hulp zorgt. De storm was voorbij, de zege behaald; maar onze heldin kon zich daarover nog niet verblijden: want, toen men den volgenden dag de overblijfselen des Regements in orde schaarde, miste zij, met de vele braven, welke den heldendood voor het vaderland stierven, ook haren man. Er kwamen berigten in, dat hij, na eene gevaarlijke wonde, van het paard gestort was. ‘Nu snelde ik,’ verhaalt zij zelve, ‘met het aanbreken van den dag, naar den Majoor, ontdekte hem mijne sekse, en mijne betrekking tot den gesneuvelden werder. Ik bad hem, mij te ontslaan, om mijnen man op te zoeken. Hij verstomde, toen hij dit hoorde, en gaf mij aanstonds mijn ontslag. De zon was pas opgegaan, en lachte weder vriendelijk op de vlakte, toen ik, geheel alleen, op het slagveld kwam. Welk een gezigt! Drie uren lang stapte ik over bebloede velden, en hoorde niets dan het gejammer der stervenden, hetwelk mijne zintuigen, tot beseffeloosheid toe, bedwelmde. Eindelijk ontmoette ik lijken, welke de uniform van ons Regement droegen. Even als in eene paradehouding lag hier eene geheele reeks van onze Huzaren, en ginds, op eene kleine hoogte, riep mij eene, | |
[pagina 468]
| |
mij bekende, stem bij mijnen Regementsnaam. Ik ging daarhenen, en herkende mijnen Luitenant, die boven de heup zwaar gekwetst en den dood nabij was. Ik knielde bij hem; hij stierf in mijne armen. Stervend wees hij met zijne regterhand naar een lijk digt bij hem, en zeide: “Daar ligt uw broeder!” Ik stond op, en ging, waarheen hij mij gewezen had. Geen traan kwam in mijn oog: de smart had mij bedwelmd. Lang, zeer lang vertoefde ik op dit kerkhof, waar de dooden nog op graven wachteden. Ik vond het lijk van mijnen geliefden werder, met vele wonden overdekt, koud en stijf. Een schoot door de linkerborst was het onbedriegelijk bewijs zijns doods. Ik bewaarde al mijne standvastigheid, om den geliefden te zien ontkleeden en begraven.’ Ook dit treffend voorbeeld bevestigt, dat in de overmaat van smart elke weeklagt verstomt, en dat het oog van den diepbedroefden zonder tranen den doodgraver aanschouwt, welks spade den geliefden, den vriend en weldoener met aarde bedekt. Een sombere, doodsche rouw heeft ons bevangen, welke de ziel naar haarzelve keert, en dán eerst in jammerende klagten losbreekt, wanneer de eerste bedwelmende storm der smart voorbij is. Zoo was ook de droefheid van onze maria werder. Het was nu bekend, dat de brave wachtmeester eene vrouw was, en, op den raad harer vrienden, keerde zij nu in hare eenzame woning terug. Daar leeft zij thans in stille rust, den dood van haren dierbaren werder betreurende. Dagelijks sticht zij hem eene nieuwe, vereerende gedenkzuil, door hare heete tranen. ‘Ik zou gelukkig zijn,’ hoort men haar zeggen, ‘daar mijn vaderland vrij is, zoo mijn werder nog leefde!’ |
|