Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1819
(1819)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijProeve eener scheikundige verklaring der menschelijke handelingen en bedrijven. Door S. Stratingh, Ez.Ga naar voetnoot(*)Wanneer men de menschelijke handelingen met een oplettend oog nagaat, dan vindt men in dezelve eene schijnbare verwarring, verscheidenheid, en eene als tegen elkander inloopende tegenstrijdigheid, welke men, bij het bedenken van zoo vele orde en standvastige evenredigheid in het geschapene, bijna niet weet overeen te brengen. De pogingen en uitzigten van den eenen loopen tegen die van den anderen dikwijls lijnregt aan. De een wenscht bij de nakomelingschap bemind te zijn; terwijl de ander er op werkt, om het noemen van zijnen naam, nog in het late nageslacht, met eene kille huivering te doen vergezeld gaan. Hij, die in een beschaafd en gelukkig land leeft, meent in een woest oord, ver van zijn vaderland, gelukkig te zullen worden; en anderen verlaten die afgelegene streken, om door de zon der verlichting beschenen, al is het dan niet altijd verlicht te worden. De gedaanten, karakters, wisselvalligheden en werkzaamheden der menschenkinderen leveren een zoo verbazend uiteenloopend zamenweefsel van verschijnselen op, dat men bijna geene mogelijkheid ziet, om alles tot één punt, één geregeld geheel zamen te brengen. De een klaagt bitter over tijdverlies, gunt zich bijna geenen tijd, om zijne dringendste behoeften te vervullen; een ander klaagt over de onverdragelijke lengte van den tijd, en zoekt denzelven door wufte vermaken en ijdele spelen te dooden. De een zoekt steenen, schelpen, de ander schilderijen van groote meesters; de derde stijgt met eenen luchtbol omhoog; een vierde dompelt zich in den afgrond der zee, om speelgoed aan het menschdom te geven. De een woont in eene hut van naauwelijks eenige voeten omtreks; de ander meent benaauwd te | |
[pagina 365]
| |
zijn, als zijn gebouw tot geene duizenden van voeten is uit, gebreid. Met één woord, alles schijnt verward, zonderling, zonder orde, zonder eenig verband. Doch, zoeken wij nu alle deze in het oog loopende verscheidenheden duidelijk en bevattelijk op te lossen en te verklaren, door deze stelling: De wereld en de menschen zijn als scheikundige ligchamen te beschouwen; zij worden door scheien natuurkundige krachten bestuurd en geregeerd; en alle menschelijke handelingen kunnen dus alleen door de scheikunde verklaard, begrepen en uitgelegd worden. Even gelijk het onweder door jupijn's bliksem, in de grijze oudheid, werd, en thans door franklin's vlieger, in onze dagen, wordt verklaard, en wij in het eerste bijgeloof, en in het laatste zuivere waarheid erkennen, zoo zal ook al spoedig het verschil tusschen mijne verklaring der menschelijke handelingen, en die der overige wijsgeeren, genoegzaam in het oog loopen. In de scheikunde is het immers het algemeene doel, om alle ligchamen te onderzoeken in die bestanddeelen, waaruit zij zamengesteld zijn; de onderlinge werkingen dier ligchamen en bestanddeelen op elkander na te gaan en op te sporen; alle ligchamen dus te ontleden in hunne grondstoffen, en weder nieuwe ligchamen uit deze zamen te stellen. Het hoofdoogmerk is dus, om alle bestanddeelen der ligchamen goed en naauwkeurig te kennen, het zij afzonderlijk, het zij in de ligchamen meer tot zamengestelde wezens zamengevoegd. Welk eene reeks van grondstoffen vindt men niet door deze scheikundige ontleding! die echter, naar de meerdere of mindere magt der scheikundige vorsten, nu eens een grooter, dan weder een kleiner getal uitmaken. Om tot de voornoemde oogmerken van ontleding der ligchamen te komen, bezigt men eene reeks van bewerkingen, die naar den onderscheidenen aard der ligchamen moeten worden in het werk gesteld; terwijl de meer wijsgeerige scheikundige, uit al de gevolgen dezer bewerkingen en voorkomende verschijnselen, naar zijne wijsheid, aan de natuur vaste wetten voorschrijft; zoodat hij nu eens het gebied der phlogistische stof, dan dat der zuurstof met alle magt onderschraagt, of weder de scheikunde geheel aan de wetten van den magneet onderwerpt. Maar desniettemin zijn de meesten het daarin eens, dat het scheikundige gebied onder de geleerde rijken een der schoonste vorstendommen is, hetwelk, door deszelfs onveranderlijke | |
[pagina 366]
| |
bestendigheid, innerlijke eenvoudigheid en uitgestrekt grondgebied, zijnen troon, onverwrikbaar en met allen luister, op den naneef zal doen overerven. De wetten van verwantschap en van afkeer, die in den magneet en in den barnsteen waargenomen worden, en waarop de scheikunde zich bovendien grondt, zijn even zigtbaar en overal te ontmoeten bij den scheikundigen mensch. Vanhier liefde of haat, vriendschap of vijandschap, naar mate de grondstoffen, waaruit dezelve zijn zamengesteld, of verwantschap, of eene omgekeerde neiging tot elkander hebben. Door deze in alles doorstralende kracht van verwantschap, waardoor alles in de natuur zoo vast aan elkander kleeft; waardoor de maan zich steeds aansluit aan haren broeder, onzen aardbol; de Chimboraco niet wegslingert in het onmeetbare heelal; de koolstof tot eenen diamant gevormd wordt; de soda met het zoutzuur een vast, eigenaardig ligchaam, het zout, daarstelt, - door deze kracht, zeg ik, wordt het menschdom geregeerd, deszelfs handelingen gewijzigd, de doeleinden van hetzelve bereikt. Is het niet de kracht van verwantschap, die den vriend met zijnen vriend verbindt, den echtgenoot met zijne gade, den kunstenaar met den geleerde? Door gelijke denkbeelden, hartstogten, en als uit, met elkander tot één middelsoortig ligchaam of wezen over te brengene, grondstoffen bestaande, vormen zij één geheel, en stellen of meer of min volkomene vereenigingen daar, waarvan duizende voorbeelden in het dagelijksche leven ons zouden kunnen overtuigen. Gelijk integendeel, wanneer deze verwantschap niet plaats heeft, de menschen onderling niet kunnen vereenigd worden, maar zelfs elkander met kracht en geweld terugstooten, zoo verschillen de elkander tegenstrijdige grondstoffen; er ontstaat haat, nijd en wraakzucht. Zoo bestaat er ook in het menschelijke leven eene aaneigenende verwantschap (affinitas approprians), wanneer iemand, in geene betrekking of verwantschap tot een' anderen staande, door eene derde bijkomende grondstof, onderling met dien anderen vereenigd wordt. Zoo zal een Christen en een Turk, door eene derde tusschenkomende grondstof, - eigenbelang, geldzucht of iets dergelijks, - tot één vereenigd middelsoortig wezen gevormd worden. Zoo hebben wij gezien, dat geheel verschillende natiën, zonder eenige verwantschap tot elkander, door de grondkracht van vrees, tot | |
[pagina 367]
| |
één geducht ligchaam vereenigd zijn, hetwelk, zich niet dan met hevige opbruising tegen afgelegene naburen verheffende, door eene sterkere grondkracht van koude en zelfbehoud, weder geheel in zijne bijzondere deelen gescheiden en ontleed is geworden. De scheikundige bewerkingen van verschillenden aard ontdekken wij ook bij het menschdom, op elken voetstap van hetzelve. De mensch wordt, alvoorens hij in de scheikundige wereld voor eene scheikundige bewerking vatbaar is, vooraf op eene mechanische wijze als voorbereid: hij wordt gewreven, gepolijst, uitgezoet, geschuimd en helder gemaakt, in zijne kindsche jaren, naar den nieuweren schooltrant; naar den ouderen, werd hij geraspt, gevijld, gesneden, uitgeloogd en uitgeperst, en aldus in de scheikundige wereld ingestooten. Eene der voornaamste scheikundige menschelijke bewerkingen, waarmede wij dan nu eenen aanvang moeten maken, is de oplossing, waarvan ieder in zijnen kring, naar mate van zijn meerder of minder oplossend vermogen, meestal een schoon gebruik weet te maken. Zoo hebben de menschen in het algemeen eene zeer geldoplossende kracht; zij weten deze metaalstof zoodanig door de kracht van hunne berekeningen, voorstellingen of aanbevelingen werkzaam en onzigtbaar te maken, dat zij, met hen vereenigd, maar één wezen schijnt uit te maken. De cementering, waardoor men alle andere metalen, door de kracht des vuurs en van scherpe dampen, vernietigt, om enkel en alleen de edele metalen te behouden: hoe dikwijls heeft ook deze niet plaats! Wanneer men, om zijne oogmerken te bereiken, - zijn grondgebied te vergrooten en zijne schatkameren aan te vullen, - alles te vuur en te zwaard bij zijnen nabuur verwoest, en slechts het in zijn oog edele metaal voor zichzelven inzamelt, - wat is dit anders, dan cementatie? Velen, die zich als scheikundig verheven en als gesublimeerd zagen, werden plotseling, door de beweging en werking van andere grondstoffen, ijlings nedergeploft, als eene onzigtbare stof, luchtvormig afgezonderd, en onzigtbaar gemaakt. Ook de smelting wordt dikwijls, als eene scheikundige bewerking, bij de menschen waargenomen. Harde, vaste ligchamen worden alzoo tot vloeibare, zachtere gevormd: hard- | |
[pagina 368]
| |
nekkige en onwederstaanbare menschen worden, door het gevlei, door beloften en verwachtingen, als was gesmolten; en hij, die heden tarquinius als zijnen gebieder hulde deed, roept, door deze smeltingskracht, morgen brutus als redder van zijn vaderland uit. Ook de verdamping is bij het menschelijke geslacht een gewoon verschijnsel. Het verstand, de moed, de dapperheid, het beginsel van eer, van braafheid, - alle dezen zijn, bij de minste verhitting, voor verdamping vatbaar; alle vervliegen, en worden als onzigtbaar, indien zij met zoodanige, de vuurstof in zich opgesloten hebbende, stoffen in aanraking komen; en veelal blijft er een dor, nutteloos, of wel geheel geen overblijffel over. De overhaling en destillering leert den koopman, uit het gemengde nuttelooze, eene krachtige en verbeterde stoffe bereiden; den fabrikant, zijne minder aannemelijke voortbrengselen een aangenaam voorkomen bezorgen; - de geleerde trekt, door deze destillatie, de beste en fijnste plaatsen uit de werken zijner broederen uit, en, in zijne destilleerkolf toebereid, worden zij, met eenen hem eigenen geur, als zijn werk, aan het publiek toegereikt. Hoe heerlijk werken in dezen de schrijvers van nieuwstijdingen, die, zonder bijzonder acht te geven, wat stoffe zij tot hunne overhalingen aanwenden, alles in hunnen grooten staatkundigen toestel werpen, het slechts, naar de gesteldheid des staatkundigen weêrwijzers, eene zekere kleur of geur geven, en alzoo met eene enkele destillatie, zonder rectificatie of cohobatie, het geprepareerde de staatkundige droomers doen inzwelgen! Luchtbereidingen, gaz-apparaten zijn ook van tijd tot tijd meer en meer door de duisterheid der eeuwen heengedrongen. Door gaz, lucht of wind te maken, is immers deze eeuw boven alle andere beroemd geworden, en zal daardoor nog in de toekomst verbazing wekken. De kristallizering is ook zulk een uitnemend, op de orde der natuur gevestigd verschijnsel, dat het vreemd zoude zijn, daarvan niet ook iets bij den mensch in zijne handelingen te ontdekken. Het bestaan van ieder rijk kan als bij eene kristallizatie vergeleken worden; en even als, in eene verzadigde loog, een voorwerp terstond de vaste deelen uit de loog tot zich trekt en kristallen vormt, die weldra door andere in de nabijheid van het vocht gevolgd worden, zoo | |
[pagina 369]
| |
zien wij, hoe gezamenlijk de inwoners van een land in eene loog als bevat zijn, waarvan sommigen, en wel het grootste gedeelte, onmerkbaar als in de loog zijn opgelost, - anderen, als meer- of minder schoone en groote kristallen in deze loog, zich in hunnen gloed vertoonen. Wij komen thans tot een gewigtig punt, waarover de nieuweren vooral veel lichts verspreid hebben, de oxydatie namelijk, of verzuring, verkalking der ligchamen, en desoxydatie, ontzuring of herstelling der ligchamen. Zoude men niet durven vooronderstellen, dat, gelijk de edele metalen daardoor van de onedele worden onderscheiden, dat zij niet door de kracht des vuurs kunnen worden verzuurd of verkalkt, en zelfs, door andere oorzaken, zuren of dergelijke, aangedaan, weder door de kracht des vuurs kunnen worden gedesoxydeerd, of van de zuurstof beroofd; zoo ook de mensch, die door onderscheidene aanraking met zijnen evenmensch ligtelijk als geoxydeerd of verkalkt wordt, zich evenwel voor dat bederf behoedt en beschermt, als een edel metaal boven de onedele zoo veel te hooger uitsteekt? Ja, zouden er aldus onder het menschdom ook geene oxydulen, oxyden, tri-, tetra- en per-oxyden gevonden worden? De oxydatie en desoxydatie is geen ongewoon verschijnsel. Door de oxydatie hebben wij de schoonste steden en landen zien verwoesten, en door de desoxydatie, of herstelling, hebben wij de puinhoopen van Oud-Griekenland als uit het niet zien voortkomen. Herculanum en Pompeji zijn daardoor, als met nieuwen luister, van onder de lava weder in het licht verschenen. Een Romeinsche en door Romeinen gemaakte weg of brug van honderden ellen is, door de reductie, vóór weinige dagen, door onze voeten met heilige aandoening betreden; welken laatsten weg echter sommigen, even als bij vele nieuwontdekte metalen plaats heeft, van den edelen Romeinschen rang tot den min edelen Munsterschen hebben willen doen afdalen. Wanneer wij dus, met een onbeneveld oog, duidelijk en als helderzienden, de schoone overeenkomst tusschen de menschelijke bedrijven en de scheikundige bewerkingen hebben opgemerkt, zal het ons gemakkelijk vallen, de scheikundige grondstoffen met die, waaruit de zedelijke mensch is zamengesteld, in vergelijking te brengen, en derzelver identiteit of overeenkomst niet minder duidelijk aan te toonen. | |
[pagina 370]
| |
Welaan, beginnen wij met de lichtstof! - Smelt niet, o phebus! bij uwe stralen de natuurkundige musschenbroek het edele goud? en worden niet door uwe stralen feith's, spandaw's, bilderdijk's, helmers' en tollens' hoofden als met vuur omschenen, en verlichten den mensch tot in zijnen binnensten schuilhoek? o Gij, die uw licht in eenen aangenamen, zacht verkwikkenden glans ontrolt, of die als met vurige en verblindende vlammen het menschdom verblindt en verwart, - gij zijt zoo wel de oorzaak van onze scheikundige als van onze zedelijke verlichting. Zijt gij niet de groote Mecenas der geleerden, de beschermer der Muzen, en de troost aller geniën? Lichtstof en genie, wijsheid, verstand en doorzigt, zijn dus zoo vele gelijke identische grondstoffen, die, gelijk de eerste ons de aardsche voorwerpen, de laatsten ons de zedelijke dingen zigtbaar en kenbaar doen worden. De warmtestof is in de natuur ook zoo algemeen verspreid, dat de koudste ligchamen, de ijsbergen van Groenland, scheikundig beoordeeld, voorraadschuren van warmte zijn. In de zedelijke wereld is deze warmte, deze alles door hare veerkracht uitzettende en uitbreidende kracht, niet minder aanwezig. Kan men onder dezelve niet rekenen die warmte van hart, die medelijdendheid, die goedertierenheid en menschlievendheid, waardoor de mensch zijnen medemensch het levenspad op deze aarde gemakkelijk en voorspoedig maakt? En, ofschoon niemand wel geheel van deze grondstof ontbloot is, zoo vinden wij toch wel onder de menschenkinderen een aantal van dezulken, die deze warmte even zoo kunstig en scheikundig gebonden hebben, als de evengenoemde ijsbergen van Groenland; zoodat zij den uitwendig aangebragten thermometer van rampspoed en ellende geen enkelen graad doen klimmen. De elektrische en galvanische grondstoffen zijn in hare uitwerkselen zoo kenbaar en uitstekend, dat men veilig door de analogie besluiten kan, ook van deze, eene ruime maat bij den mensch voorhanden te zullen vinden. De opvliegende, opwellende, allesverpletterende en verwoestende driften, haat, nijd en woede, zijn als zoo vele zinnebeelden te beschouwen van de alles in één punt des tijds doorsnellende bliksemkracht. o! Zoo er nog op Amerika's grondgebied een tweede franklin mogt geboren worden, die, even als hij de | |
[pagina 371]
| |
bliksemkracht des dampkrings, de woelingen en driften der menschen door eenen elektrieken vlieger kon afleiden, zoude het dan te verwonderen zijn, dat, gelijk men in eenige staten op bijna alle gebouwen afleiders voor het onweder ziet, men ook zoo weldra ieder mensch met drift-afleiders gewapend zag? Over de zuurstof hebben wij boven reeds eenigzins onze meening gezegd; en ofschoon de zuurstof, met de warmtestof verbonden, voor den mensch, matig gebruikt en behoorlijk met stiklucht gemengd, heilzaam is, maar, te veel en te zuiver gebruikt, schadelijk en voor zijn leven verwoestend wordt, zoo kunnen wij daaruit gemakkelijk afleiden, hoe de genoegens en gemakken dezes levens met haar kunnen vergeleken worden, als welke, spaarzaam genoten, en met eene genoegzame maat van arbeidzaamheid, lasten en tegenspoeden vermengd, voor den mensch allerheilzaamst, maar, onvermengd, voor hem niet dan vernielend en verwoestend zijn kunnen. De stikstof (azote), die poel van jammer en ellende, waaruit hoofdzakelijk de mensch en het dier is zamengesteld, en waardoor allezins zijne zwakke zijde vooruitkomt, willen wij met stilzwijgen voorbijgaan, omdat zij ons al de menschelijke ondeugden en misdrijven op het zwaarste zoude voorstellen, en wij een zwart tafereel van menschelijke buitensporigheden zouden moeten afmalen, hetgeen wij niet dan met leedwezen zouden aanschouwen. Hieronder behooren de oude en nieuwe nero's, de helden van lucullus, de priesters en priesteressen van venus, de groote schaar van bagchus trouwe dienaren, en zij allen, die, door menigvuldige zwakheden gedreven, zich als in hunnen loop verstikken. Is het hier verder wel waardig, de koolstof in herinnering te brengen, die ons de menschelijke slordigheden en gemeene, schoon min misdadige handelingen voorstelt, de luiheid, onachtzaamheid en onoplettendheid in ons geheugen terugroept, waardoor de mensch, van zijn glinsterend en verheven diamantisch aanwezen, tot eene zwarte, onaanzienlijke, ligt verteerbare kool nederzinkt? De waterstof, dat edele bestanddeel onzer vochten, die, zoo wel in den dauw des velds, als in het heerlijk sap der druif, heimelijk met de zuurstof verscholen, eene zoo gewigtige rol in de menschelijke wereld speelt, toont ons, door | |
[pagina 372]
| |
hare verbinding met de zuurstoflucht, en het daaruit geboren wordende heilzame water, hoe veelal uit vernietiging en verwoesting heilzame en onopgemerkte nuttige gevolgen voortvloeijen, die, even als een verkwikkende regen na een geducht onweder, het geschokte en ontroerde aardrijk koesteren en drenken. De loogzouten, die, door het verbranden van groene kruiden en harde boomen, als eene nuttige harde asch ten voorschijn komen, herinneren ons, hoe in den menschelijken geest, als door verdrukking en vernietiging, de edelste talenten ontwikkeld worden en de schoonste krachten ten voorschijn komen, die, eenmaal daargesteld, door geen nieuw geweld weder te vernietigen zijn, maar nog wel veredeld kunnen worden. Getuigen hiervan zijn alle heiligen en martelaren van alle tijden, die voor de waarheid en de goede zaak gestreden hebben; die, hoe zeer verguisd, verstooten en verdrukt, eene assche van waarheid en heerlijkheid nalieten, welke, over den geheelen aardbodem gestrooid, overal met het zuur van domheid en bijgeloof opbruisende, hetzelve eindelijk als oververzadigde, en het menschdom eene kracht en verhevenheid mededeelde, door geene eeuwen te vernietigen, door geen geweld te verwoesten. Een ruim veld zouden ons nu de aardsoorten aanbieden, indien ons de tijd toeliet, in bijzonderheden te treden. Wij zouden dan mogen waarnemen, hoe de mensch uit eene weeke, zachte, glibberige kleiaarde is zamengesteld, en hoe hij daarvan de gemakkelijke indrukbaarheid van uitwendige, meestal schadelijke, voorwerpen opneemt, als ongeloof, buitensporigheden en dergelijke; zijne hardheid en onsmeltbaarheid uit de mate van kiezelaarde, - zijne kracht en zijnen moed, als hij door het vuur beproefd en als gegloeid wordt, zoo als de kalkaarde, - de zoetigheid en zachtheid der glacinaäarde, en dergelijke. Wilde ik de metalen te hulp roepen, welk een ruim veld zouden deze niet aanbieden! Spoeden wij ons op onze aangewezene loopbaan verder, en gaan wij tot de planten-grondstoffen over, ook daar ontmoeten wij een genoegzaam aantal, waarvan in de zedelijke wereld overvloedige bewijzen voorhanden zijn. De slijmstof in de eerste plaats, bij de plantsoorten zoo menigvuldig en uitgebreid, - ach, mijne vrienden! hoeveel wordt daarvan ook niet in de zedelijke wereld gebruikt! Al | |
[pagina 373]
| |
zijne handelingen en daden weet men daarmede zoo te omwikkelen en te omkleeden, dat zij zulk een zacht, taai, geduldig en lijdzaam aanschijn verkrijgen, dat men, onder dien schijn, de sporen van dubbelzinnigheid, liefdeloosheid en argwaan meent te hebben uitgewischt. En als de zachte slijmstof nog niet genoegzaam is, om zijn op den achtergrond geplaatst doel te bereiken, dan mengt men ze nog met wat honig- of suikerstof aan, dat het onmogelijk is, aan dezelve weêrstand te bieden. Maar zeldzaam, verwonderlijk is het, hoe juist deze zachte slijm- en suikerstof de grondstoffen voor het hardste en wrangste zuur in zich bevatten, en, door de minste verzuring of oxydatie, in het zure, zuurling of suikerzuur veranderd worden. En ach! hoe dikwijls laten ook die zachte, slijmige, suikerzoete woorden eenen zuren, wrangen nasmaak na! De bitterstof, in zulk eene hoeveelheid bij de planten voorhanden! Hoe vele planten groeijen niet op den weg van ons leven, die deze bittere grondstof bijna op iederen voetstap ontwikkelen en verspreiden! Dit tranendal is, even als de velden, die het bedekken, vol van bitterheid en ellende. Job, die eene reeks van bitterheid en kelken van rampspoed heeft moeten doorzwelgen, heeft mogelijk, in vergelijking met onzen tijd, niet meer lijdensplanten gekend, dan dodonaeus in het algemeen, in vergelijking met den nieuweren linnaeus, heeft weten op te tellen. Maar, vrienden! gij, die daar klaagt, en met eenen heracliet gestadig weent, aanschouwt het geheele heer van bitterplanten, en verstomt! De Voorzienigheid heeft ons ligchaam door bitterstof willen genezen, en door rampen en bittere tegenspoeden ook onze ziel willen veredelen, en op het regte spoor van deugd en zelfkennis terugbrengen. Behoeven wij nu nog meer stoffen uit het plantenrijk op te noemen? Moeten wij nu nog de bedwelmende, de narcotische grondstof aanhalen, die door hare eigenaardige krachten de ligchamelijke als overheerscht en voor eenigen tijd vernietigt, en de ziel in eenen bedwelmenden, bewusteloozen staat wegsleept? - Hoe wordt deze grondstof maar al te menigvuldig in onze dagelijksche wereld gebezigd en ten toon gespreid! Ik zal hier zwijgen van die noodlottige plaatsen, waar veelal deze stof wordt toegereikt. Alleen de dagelijksche omgang, de weelde en dartelheid krijgen bij alle volken spoedig een | |
[pagina 374]
| |
narcotisch vermogen; en Europa zou ook weldra, ofschoon met den Turk geen opium kaauwende, in vadzigheid en verdooving zachtjes beginnen in te sluimeren, indien niet tusschenbeiden zure, scherpe oorlogsdampen deze schadelijke grondstof vernietigden, en het verdoofde verstand telkens weder ophelderden. Sporen, ligte sporen van elastieke gom of caoutchoue stof zijn in den standvastigen, onverzettelijken man te herkennen, die, hoe hij ook door het noodlot uit zijne rigting getrokken of gescheurd, en bijna op het punt van vernietiging gebragt worde, zich weldra door eigene veerkracht herstelt en in zijn oud vast standpunt terugbrengt. Van de dierlijke grondstoffen willen wij ook slechts eene enkele opnoemen, die als voorbeeld kan dienen voor de overigen. De gelei, die in de harde, zenuwachtige en pezige deelen des dierlijken ligchaams voorhanden is, en door uitkoking en verdamping in eene drooge, beknopte, krachtige en voedende lijmstof wordt verkeerd, levert ons een duidelijk denkbeeld op, hoe het diepdenkende vernuft uit alle dorre, krachteloos schijnende, harde, taaije voorwerpen eene krachtige, vermogende stoffe bereiden kan, die, in een kort begrip verder uitgedampt en besloten, den mensch tot een heerlijk en krachtig zielevoedsel verstrekken kan. Zoude ook hier de nieuwelings meer in werking gebragte Papiniaansche pot niet mogen worden aanbevolen? Of zoude er in de zedelijke wereld niet zoo veel gebrek aan zielevoedsel zijn, als er in de ligchamelijke eenigen tijd aan ligchamelijk voedsel geheerscht heeft? De spermaceti-stof, uit de hersenen der cachelotten door drooging en inwerking van lucht en water over de vloeden en wateren tot ons gedreven, levert ons een zeldzaam denkbeeld van verligchaming en verzedelijking op. De hersenen, de zitplaats van vernuft en geest, worden nu stoffelijke ligchamen en voorwerpen voor de dagelijksche wereld: en deze ligchamelijke stoffen worden weder wonderbaarlijk omgekeerd tot zitplaatsen en bakermatten voor de geestenwereld. Wilden wij ons nu inlaten met de beschouwing van de leere der herkenmiddelen, die thans in het gebied der scheikunde zulk eene uitgebreide rol spelen, hoe schoon zouden wij ook niet deze op de zedelijke wereld kunnen toepassen! Wij zouden dan kunnen aantoonen, hoe er ook vele zedekundige | |
[pagina 375]
| |
herkenmiddelen voor den zedelijken mensch voorhanden zijn, en hoe wij vele van zijne deugden en gebreken door onderscheidene proefmiddelen konden aantoonen en opsporen; hoe de ware liefde en vriendschap door zelfopoffering en standvastigheid getoetst kan worden; hoe de ware dapperheid en stoutmoedigheid door gevaar en levensstormen kunnen worden gekend; hoe de vuige laster, het uitvloeisel van nijd en afgunst, veelal als een onzigtbaar vergif verspreid en gemaskerd, moeijelijk, maar echter door zekere zedekundige herkenmiddelen zoude te herkennen zijn. Ook eenige onderscheidene, op de scheikunde berustende, fabrijkmatige bewerkingen dien ik nog, als in het dagelijksche leven voorkomende en scheikundig verklaarbaar, ten slotte hier aan te halen. Noemen wij hier slechts in de eerste plaats de verwkunst, of de kunst, om aan onderscheidene stoffen of voorwerpen willekeurige kleuren te geven, of dezelve met heldere vernissen te overdekken. Hoe algemeen, hoe dagelijks toepasselijk is deze kunst in de dagelijksche zamenleving! Hoe weet men aan al zijne daden eene zekere kleur of verw mede te deelen, waardoor zij in het oog van een' ander altijd eene, naar ons inzien meer aanlokkelijke, schoonere kleur verkrijgen! Hoe weten velen de zaken in zulk een verkeerd licht te plaatsen, dat men bijna de grondkleur der dingen niet meer onderscheiden kan! Wanneer de hand der milddadigheid gesloten is voor den hulpbehoevenden, dan komt dit, omdat de aalmoes maar misbruikt wordt, en er door dezelve op nieuws gelegenheid tot misbruik bestaat. Wanneer uw vriend of vijand in de vloeden met den dood worstelt, dan zoude men hem wel helpen, indien men niet vreesde, dat men, door zich in zulk een gevaar te begeven, de maatschappij in gevaar stelde, om dezelve van een onontbeerlijk lid te berooven, - en duizend andere gevallen meer. Ja, verwonderlijk is het, dat men het, even als in de scheikunde, zoo ver met deze kunst van kleuren en vernissen gebragt heeft, dat hij, die in dezelve niet eenigzins bedreven is, veilig een goede, onnoozele hals genoemd kan worden, en den spot van zulk eene verstandige maatschappij, als de onze is, allezins verdient. De olieslagerijen kunnen, in troebele en onrustige tijden, vergeleken worden bij die gedwongene en ongeregelde geld- | |
[pagina 376]
| |
heffingen, waardoor alle bezittingen, onder den zwaren stamper des staatkundigen molens, met geweld worden uitgeperst, en groote, schoone papieren als dorre, uitgeperste zaadkoeken worden teruggegeven. De pottenbakkerskunst zou ons ook een denkbeeld van het lagere schoolwezen kunnen geven, waar de, voor alle indrukken zoo ligt vatbare, jeugd, even als de weeke potklei, onder de hand des kundigen meesters, eenen voor al haar leven belangrijken vorm verkrijgt, en door aanhoudende vlijt tot harde, vaste vaten, als door het vuur, gehard en gebrand wordt. De stokerijen van sterke geesten vinden wij bijna op alle hoogescholen bijna letterlijk uitgeoefend, alwaar koorn van onderscheidene zwaarte en deugdelijkheid met onderscheidene, godgeleerde, regts- of geneeskundige, letter- of huishoudkundige, gist wordt aangemengd, tot gisting gebragt, en of tot waterige, of tot gerectificeerde geesten, of tot watervrije alcohols bewerkt wordt. Ja, geene uitgezonderd, alle zouden iets leerzaams, iets, hetgeen met de zedelijke werking van den mensch overeenkomstig is, aantoonen, ware het niet, dat de tijd ons verbood, hierover verder uit te weiden. De kunstbleeking, als eene nieuwere uitvinding, moet ik ook even te berde brengen, als een zoo algemeen gebruikt wordend middel in onze hedendaagsche tijden, dat het mij spijten zoude, deze in den duisteren hoek der vergetelheid te hebben laten staan. De vlekken, vreemde kleuren en onreinigheden worden nu door dezelve, in plaats van door de langzame, maar zekere, inwerking der lucht, door krachtige, snelwerkende luchtstoffen weg- en onzigtbaar gemaakt: en deze kunstbleeking heeft bij den zedelijken mensch eenen algemeenen bijval verkregen. Al de onreinigheden en vlekken der ziel worden nu veelal, in plaats van door het langzaam, maar zeker, werkende berouw en boetvaardigheid, als door kunst gebleekt; maar, of deze aldus gebleekte voorwerpen wel den helderen lichtstraal der toekomst kunnen verduren, laat ik aan ulieder oordeel over. Naar deze theorie dient nu alles, zoo wel in de natuur als bij den mensch, te worden beoordeeld, en men zal gewisselijk eenen zekeren en gewissen gang gaan, al het verwarde en wonderbaarlijke oplossen, alles tot de grondstoffen kunnen terugbrengen, en, door kunstmatige vereeniging of | |
[pagina 377]
| |
ontleding, zulke verschijnselen daarstellen, van welke men anderzins geene verklaring zou kunnen geven. Ieder mensch kan dus beschouwd worden, als uit eene zekere maat en evenredigheid van grondstoffen zamengesteld; dat is, met bijzondere eigenaardige neigingen, driften, hartstogten en dergelijke, tot één geheel of éénen persoon gevormd; waardoor hij dat bijzondere individu daarstelt, hetgeen hem van al zijne mede-individus onderscheidt en afzondert. Wanneer nu de mensch, even als robinson crusoé, op een afgezonderd eiland, met geene andere voorwerpen dan met dieren en planten in aanraking komt, dan is zijne scheikundige werking onbeduidend; maar, in de maatschappij, met andere, insgelijks uit grondstoffen zamengestelde, wezens in aanraking gebragt, ontwikkelen zich meer en meer zijne hartstogten, neigingen en begeerten, en zoo neemt deze werking in alle rigtingen toe; aantrekking en terugstooting worden nu overal zigtbaar; verwantschap en vijandschap, alles loopt nu gelijkelijk zamen ter vervulling van één groot geheel, van hetwelk wij den zamenhang niet doorzien. En hiermede ziet gij dus, mijne Heeren! deze mijne voorlezing besloten, die ik echter niet eindigen kan, zonder ulieden het oogmerk van dezelve nog met een woord te hebben herinnerd. Ik heb in dezen alleen eene proeve of schets willen geven, door welke zoude kunnen worden aangetoond, hoe men door spitsvindige sophisterijen en inkleedingen, door dwaasheden en verbeeldingen meestal geteeld, vele, zelfs de belangrijkste, zaken kan omzetten, veranderen en in een averegtsch licht plaatsen. De oudere en nieuwere tijden hebben, door eene menigte van overdrevene stelsels in alle vakken, de waarheid van mijn gezegde bewezen: en de dwaasheid, van aan zulk een stelsel onwrikbaar vastgekleefd en gehecht te zijn, en alles daarnaar te willen dwingen, verdraaijen en dwarsboomen, zal ulieden uit deze proeve eenigzins zigtbaar zijn geworden. Dat deze overdrevene stelselzucht in alle vakken van wetenschap hoogst nadeelig is, zoude men genoegzaam kunnen bewijzen; en dit zoude een allezins nuttig onderwerp voor eene nadere beschouwing kunnen opleveren. |
|