Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1819
(1819)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 355]
| |
Opgave van eenige schapenziekten, en middelen tot genezing. Door J.C.J. Eykens.Ga naar voetnoot(*)Over een geheel bederf in de vochten, genaamd Schare.Het ongunstige en natte weder van de jaren 1816 en 1817 was in vele streken, gelijk ook in Braband, voor de schapen hoogst nadeelig geweest, en deed onder velen eene ziekte ontstaan, bij de Brabandsche herders genoemd schare, welke alstoen nader heeft kunnen onderzocht worden; ten gevolge van welk onderzoek dezelve hier breeder beschreven wordt. De oorzaak dezer ziekte ontstaat uit bedorvene vochten, voortkomende uit het langdurig gebruik van bedorven voedsel, hooi, stroo en andere gewassen, gewonnen van gronden, welke lang onder water gestaan hebben, alsmede uit het weiden en liggen op drassige gronden. Hieruit ontstaan slechte vertering van dit voeder, scherpheid in de ingewanden, opspanning, belette uitwaseming, verstopping der klieren, toetrekking der wegen van uitlozing, het zij door schielijke koude, of trage beweging der vochten. - Deze ziekte is niet besmettelijk, en heerscht meest in den nawinter en in de lente. Kenteekens. In het eerste tijdperk dezer ziekte is de pols ongeregeld en koortsig, en wordt hierna zwakker. Het wit der oogen vermindert, doordien de haarachtige bloedvaatjes met bloed gevuld worden, die hierna wit, vervolgens blaauwachtig, en ten laatste geel van kleur worden: ook wordt het gezigt dof. Men ontdekt in den mest een velachtig slijm, voortkomende van den bin- | |
[pagina 356]
| |
nensten rok der ingewanden. Het tandvleesch, de tong en verdere deelen van den mond worden van dag tot dag bleeker, en op het laatst opgezwollen. Zij hoesten uit eene kwade gesteldheid van de maag: de pols wordt kleiner, en somtijds schielijk opspringende. Verder ontdekt men verlies van krachten, vermagering, algemeene opzwelling van den buik en aan het begin van den hals naast het hoofd: en zij sterven bijna zonder bloed. Leefregel, bij deze ziekte te houden. Zoo ras de schapen twee of drie dagen voeder weigeren, en men de eerste kenteekenen der ziekte ontdekt, moet men terstond hulpmiddelen te baat nemen. Men zondert dadelijk de zieken van de gezonden af, geeft hun, in plaats van het bedorven voeder, welk de oorzaak der ziekte is, onbeschadigd met graan gevuld rogge- of tarwestroo, 's ochtends, 's middags en 's avonds, en voor 12 schapen geve men hun het volgende te drinken. Een once ammoniakzout, welgewreven in een mortier, losse men in een pint schoon water volkomen op; dit verlenge men met 24 potten schoon water. Naar mate de ziekte in een' hoogeren graad is, vermeerdere men de hoeveelheid van het ammoniakzout. Deze drank is niet alleen bederfwerende, maar openende en zweetverwekkende. In de stallen verspreide men ook tijm of munte. Ook heeft een landman volkomen baat gevonden bij het geven van stelen en toppen van de hopplant, 's morgens vroeg: hij gebruikte voor 10 schapen, gedurende 10 dagen, vier pijpenmanden vol met deze hopstelen, welke overal zijn aan te raden, waar men die bekomen kan. Geneesmiddelen. Men zal een goed gevolg ondervinden van het volgend middel. Men neemt 6 oncen pepermunt-kruid, waarop men 3 pinten kokend water doet, hetgeen men 2 uren laat trekken, en doorzijgt tot gebruik. Nog neemt men van het aftreksel van pepermunt 6 oncen, en voegt er bij 16 droppels vitrioolelixir. Hiervan geeft men dagelijks in, door middel van | |
[pagina 357]
| |
en horentje. Dit zal de verzwakte ingewanden versterken. Voor jonge schapen kan men de hoeveelheid verminderen tot 10 of 8 droppels, te geven met 3 tot 5 lepels van het bovengemeld aftreksel, en 3 of 4 dagen hiermede voort te gaan; terwijl men ook het volgend middel zal moeten gebruiken. Neem 2 oncen poeder van pepermuntkruid, duizendguldenkruid (centaurium minus), gentiaan- en valeriaan-wortel, van elk één once. Voeg hierbij aftreksel van oranjeschillen, 3 oncen op 1½ pint 6 uren lang getrokken, hetgeen genoeg is om er eene conserf van te verkrijgen. Hiervan moet ieder volwassen schaap tweemaal daags gegeven worden de hoeveelheid van eene groote kruidnoot. Wil men dit vloeibaar maken, zoo doe men bij het bovengemelde 6 potten kokend water, late het 6 uren trekken op een zacht vuur, en zijge het hierna door een' doek. Hiervan moet men een volwassen schaap 's ochtends en 's avonds geven de hoeveelheid van 9 spijslepels. Indien het schaap wormen ontlast, wendt men om den anderen dag eene klisteer aan van de middelen, hierna op te geven. In een' verderen en hoogeren graad der ziekte gebruikt men dit middel: 6 oncen gele kina, 6 oncen Virginische slangewortel. Dit moet in genoegzame hoeveelheid water gekookt worden 3 uren lang, tot dat het tot 3 pinten verkookt is, en hierna doorgezijgd. Hiervan geeft men 's morgens aan elk schaap 6 oncen, of 9 spijslepels; terwijl men met de twee laatstgemelde middelen voortgaat. | |
Hulpmiddelen tegen de Wormen der Schapen.Bij welgevoede schapen zal men weinig wormen ontdekken, indien men gezorgd hebbe, van dezelve, vier maanden oud zijnde, reeds wormdoodende middelen toe te dienen. De veelvuldige teekenen en verschijnsels van wormen, wanneer zij in grooten getale bij de schapen plaats hebben, zijn: darmpijn, periodieke ontlastingen, blindheid, hartklopping, buitenwaardsche kromming der voorste beenen, stuipen, zwijmeling, afkeer van voed- | |
[pagina 358]
| |
sel, dan weder een alles verslindende honger, uittering, wezenloosheid. Hiertegen te gebruiken: 7 oncen boonenkruid, slechts een oogenblik gekookt in eene hoeveelheid waters van 2 potten, een half uur warm laten staan, en dan overgegoten en doorgezijgd. Verder doe men bij het bovengemelde aftreksel 55 droppels of ¼ lood brandige dierlijke olie, (oleum empyreumaticum.) Hiervan geve men eenmaal daags, of om den anderen dag, naarmate van de hevigheid der kwaal; maar gedurende twee uren, nadat zij dit gebruikt hebben, moet men ze geen voeder geven. Verder make men om den vierden dag gebruik van dit middel: 7 greinen calomel (mercurius dulcis), 14 greinen gom van duivelsdrek, 2 scrupels poeder van zeverzaad, en zoo veel theriakel als genoeg is om er een' bal van te maken. Dit middel is altoos met nut gebruikt; maar op dien dag, dat men dit middel aanwendt, moet men het boven opgegeven middel met de brandige dierlijke olie niet gebruiken. Eindelijk bediene men zich van deze klisteer om den anderen dag: van 14 oncen boonenkruid een aftreksel, waarbij men voegt 55 droppels van de bovengemelde olie; maar op dien dag moet men geen ander middel, waarin diezelve olie komt, gebruiken. | |
Over het Keelgezwel.Dit is een zacht, wit, onpijnlijk gezwel, in Braband genoemd flesch. Het is zonder ontsteking: men ontdekt het aan eene belemmering in het slikken en ademhalen. De lelle aan het einde der tong is dan slap, langer; de klieren en het einde van het verhemelte, het hoofd van den slokdarm en het strottenhoofd zijn gezwollen, en bezet met een waterachtig gezwel. Indien alle deze verschijnsels plaats hebben, zal de genezing hoogstbezwaarlijk, zoo niet onmogelijk zijn; doch in een' minderen graad der ziekte moet men de kunst te baat nemen, en aan de vochten eene uitlozing bezorgen, door eene insnijding, ter plaatse waar de keel van binnen bezet en gezwollen is, en verder het volgende | |
[pagina 359]
| |
als keeldrank aanwenden. Van salie, tijm en munte elk drie handen vol te koken in eene hoeveelheid water als twee potten een kwartieruurs lang, en dan doorzijgen en er bij te voegen 6 oncen geest van ammoniakzout en 6 oncen honig. Hiermede wascht men driemaal daags den mond, door middel van een' doek aan een stokje gebonden, den kop van het schaap wat naar boven houdende. Men bezorgt ook uitwendig eene lozing der vochten door eene dragt lint. Ter plaatse waar het gezwel het sterkst is, snijdt men de wolle weg, vat de huid met eene plooi, en doorsteekt die met eene scherpe paknaald, in welker oog men een lint doet, ter breedte van een' kleinen pink. Dit lint laat men in het doorgestoken gedeelte, naait de beide deelen van het lint aan elkander, en draait dagelijks aan dit lint, hetgeen met brasilicumzalf moet besmeerd zijn. Het lint moet ook dagelijks van de etterstoffen gezuiverd worden, en, het lint door het gezwel getrokken zijnde, bevochtigt men het gezwel met het hiervoren opgegeven aftreksel. Dit middel, in tijds aangewend wordende, is van het grootste nut; maar wanneer het hoofd en de buik beginnen te zwellen, en het dier geheel neerslagtig is, zijn alle middelen vruchteloos. | |
Over den Bal in de maag der Schapen.Wanneer het schaap zich begint te likken, is het dikwijls een teeken, dat er een bal van wol in de maag wordt voortgebragt, welke met een taai slijm bezet is. Hierdoor worden de herkaauwing en de spijsvertering verhinderd. Deze bal heeft somtijds de grootte van een' kaatsbal: er is zelfs een voorbeeld van een' wolbal, welke de grootte had van een' grooten appel, waaraan het dier gestorven is, en welke glad, hard en zwart van kleur was. Men ontdekt, of het schaap een' bal in de maag heeft, wanneer het vier of meer malen moeite doet, om zijn half verteerd voedsel in den slokdarm te dringen, eer het herkaauwt. Men geneest dit kwaad in den beginne door een braakmiddel van 7 greinen tar- | |
[pagina 360]
| |
tarus emeticus, in eene pint warm water opgelost, en van tijd tot tijd met een horentje ingegeven. Men moet het dier in het braken behulpzaam zijn, door de maag met de hand te drukken op die plaats, welke vier vingeren breed van het einde van het borstbeen naast den buik gelegen is, en hiermede aanhouden, tot dat het braken geëindigd is. |
|