Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1819(1819)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 339] [p. 339] Mijn vrouwtje. Die trouwen wil of trouwen moet, En echter vrij wil zijn, Die kieze uit heel den maagdenstoet Een vrouwtjen als het mijn'. Men vindt er slechts in 't vaderland Zoo lief en rank van leên, Zoo fijn en rein van allen kant En blank als sneeuw meteen. In Frankrijk vindt men zulke niet, Daar is 't verboden goed; En als men 't soort in Duitschland ziet, Is 't krom en zwart als roet. Het vrijen is de zwaarste post; Dat heeft wat arbeid in! Maar wie toch trouwt, schoon 't moeite kost, Niet gaarne naar zijn' zin! Doch zijt gij eens legaal getrouwd, Dan mint ge elkander teêr; En sterft uw wijfje, of wordt het oud, Fluks krijgt ge een jonger weer. Ja, hoe onchristlijk 't schijnen mag, Hoe bijster vreemd en raar, 'k Trouw meestal tweemaal op een' dag, En zonder zielsbezwaar. En dikwijls leeft mijne eerste vrouw, Als mij reeds de and're kust; En nimmer draag ik krip of rouw, Al zonk ze in de eeuw'ge rust. [pagina 340] [p. 340] 'k Heb altijd voorraad bij de hand, Voor mij, voor vriend en maag; Want meisjes zijn er toch als zand, En trouwen doen zij graag. De Duitscher geev' zijn ga ter leen, En kusse eens anders wijf; Mijn vrouwtje heb ik graag alleen, Al schijnt het ook wat stijf. Ja, altijd kus ik haren mond, Of rust zij aan mijn zij'; Van 't morgenuur tot d'avondstond Blijft zij me onscheidbaar bij. Zij troost mij in mijn stille cel, Verzelt me op reis en togt, En 't vrolijkst feest wordt mij een hel, Waar 'k haar niet vinden mogt. Maar, schoon ik haar zoo vurig min, En de echt ons knoopte aaneen, Nooit stapt zij met mij 't rustbed in, En 'k slaap altijd alleen. Zoo heb ik ruimte in 't ledekant, En win nog meer er bij; 'k Trek nimmer aan den wiegeband, En hoor geen kindgeschrei. Mij valt dus Hymens keten ligt, Wijl 't vrouwtje een engel is; Nooit trekt zij rimpels op 't gezigt, En stom is ze als een visch. Wie wenscht niet zulk een' huw'lijksstaat? Wie wenscht niet zulk een vrouw? Wel nu! die lust heeft, volg' mijn' raad, En haal' haar uit - ter gouw. 2 April, 1819. boxman. Vorige Volgende