Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1819
(1819)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 245]
| |
Mengelwerk.Geschiedkundig onderzoek, nopens het onderscheid tusschen pausgezinden en roomschkatholijken.Aan den Redacteur der Vaderlandsche Letteroefeningen.
Mijn Heer! Meermalen las ik in uw geacht Maandwerk, dat er zorgvuldig onderscheid gemaakt werd tusschen Pausgezinden (dit toch luidt min schamper dan Papisten) en Roomschkatholijken. Daar deze onderscheiding zeer gegrond is, zoo was mij dezelve hoogst aangenaam. Dan, daar velen uwer Lezeren soms niet geheelenal met de reden dezer onderscheiding zullen bekend zijn, zoo meende ik wél te doen, dezelve hier uiteen te zetten, in vertrouwen dat gij aan dit Onderzoek wel eene plaats in uw Mengelwerk zult willen inruimen.
Uw bestendige Lezer,
J.P.
Roomschkatholijk Pastoor. Allen, die geloofsbelijdenis doen der Roomschkatholijke leer, houden den Bisschop van Rome, als opvolger van den Apostel petrus, voor het hoofd der kerk, voor het middelpunt der eenheid, wien de zorg voor Gods kerk is aanbevolen, en over welke hij het toezigt heeft. Veelal ziet men, dat iemand, in groote eer en hooge waardigheid geplaatst, door vleijers en belangzuchtigen dermate verheven wordt, dat hem op alle mogelijke wijze voorregten worden toegeschreven, verre boven zijn ambt verheven, en die alleen dienen om hetzelve te | |
[pagina 246]
| |
misbruiken. Hoe weinigen, die daaronder nederig kunnen blijven! Hoe weinigen, die hunne regten binnen de hun gestelde palen besloten willen houden! Hoe gaarne wil de eigenliefde gestreeld worden, de heerschzucht zich vertoonen! Over zijnen evenmensch te kunnen gebieden, heerschen, schijnt den zwakken en afhankelijken sterveling eene geliefkoosde bezigheid. En, ach! vertoonden deze driften zich ook niet in Gods heiligdom? Zoo lang de heilige lessen des Godsdiensts geëerbiedigd werden; zoo lang de stem des Opperherders jezus christus gehoord werd: ‘Mijn Rijk is van deze wereld niet. Heersch niet over de kudde. Zoo wie onder u de meeste is, die worde gelijk de minste, en die de overste is gelijk een dienaar;’ zoo lang men den nederigen en der Apostelen voeten wasschenden jezus tot voorbeeld nam; zoo lang de Opperherders der kerk, met eenen petrus, ootmoedig de berispingen en vermaningen ter onderrigting en verbetering wilden aanhooren; zoo lang men der heilzame kerkregelen, in de bloeijende eeuwen van Gods kerk daargesteld, gehoor gaf, - zoo lang waren heerschzucht en aanmatigingen onbekend. Gebeden, smeekingen, tranen, eene verstaanbare en overtuigende taal waren de wapenen, waarmede de Opperherders voor Gods kerk streden. Geene praal, aardsche grootheid of luister, maar nederigheid, deugd en heiligheid maakten Gods dienaren eerbiedwaardig. Hij, die in de hoogste waardigheid geplaatst was, wist, dat hij des te meer den nederigen jezus moest volgen, die, wel verre van een Hof, niet had, waarop hij zijn hoofd mogt nederleggen. Het was geen ijdele, ziellooze titel, wanneer het Opperhoofd zich Dienaar der Dienaren Gods noemde. Gulde dagen! waart gij het deel der volgende eeuwen geweest, jezus kerk ware niet verdeeld geworden; Engeland, half Duitschland en vele Noordsche volken hadden zich niet afgescheiden. Maar neen, treurige dagen volgen deze schoone op. Aardsche groot- | |
[pagina 247]
| |
heid en luister komen Gods heiligdom ontsieren, verblinden jezus Stedehouders. Voor een' ieder, die in de Kerkelijke Geschiedenis geen vreemdeling is, behoeft het geen breedvoerig betoog, dat de eeuwen van uiterlijke praal en grootheid in geenen deele de gelukkige eeuwen voor Gods kerk waren; ja, dat, na de verheffing hiervan, de daling van reinheid en deugd zich vertoonde. Een Fransch Koning geeft het Patrimonium Petri tot eene gift. Grootmoedig schenkt die Koning iets, dat hem nooit had toebehoord, daar, zoo als bekend is, het stedehouderschap afhankelijk was van de Oostersche Grieksche Keizers. Karel de groote doet nog meer, stelt den Paus eigenlijk eerst regt tot Regent aan. In de achtste eeuw komen de valsche Decretalen van isidorus mercator te voorschijn, die des te gevaarlijker waren, daar men ze, terwijl zij de kerkelijke tucht omverre wierpen en de kerkregelen ontzenuwden, echter als regels der eerste oudheid deed voorkomen. Onkunde en onbedrevenheid doen deze nieuwe stelregels achthonderd jaren lang voor echte en aloude regelen doorgaan. In de elfde eeuw zien wij eenen gregorius VII, in de twaalfde eenen innocentius III, uit wier zetels de banbliksems zich over het aardrijk verspreiden. Van alle kanten regent het censuren. Nu gebiedt het Vaticaan den donder van het Kapitool. Wee den Vorst, die voor Rome niet wil bukken! Zich als alleenheerschers beschouwende, doen zij de Vorsten voor hen knielen, ontslaan de volken van den eed van getrouwheid. Het zwaard, hun door de Vorsten in de hand gegeven, vereenigen zij met het geestelijk zwaard, om te zegevieren. Sedert de invoering der valsche Decretalen, winnen de onregtmatige pretensiën der Paussen meer en meer veld; aanmatigingen, in de domme middeleeuwen uit onkunde van geestelijke en leek, van Vorst en onderdaan geboren, aangekweekt en volwassen. Eenmaal in- | |
[pagina 248]
| |
gevoerd, werden zij meer en meer uitgebreid. Die het geestelijk regt had, zoo redeneerde men, had ook, a fortiori, het tijdelijke. Vorsten te onttroonen, hunne rijken weg te schenken, de volken van den eed van getrouwheid te ontslaan, was in de magt van den Paus. De uitspraak van den Paus was godspraak. In de zestiende eeuw kwam de woelzieke priesterorde der Jezuiten te voorschijn. Hunne verderfelijke en hemeltergende zedeleer, verraderlijke kunstgrepen, Farizésche listigheden, koophandel, bewezene aanslagen op het leven van Vorsten, van eenen hendrik III en IV, Koningen van Frankrijk, van eene elizabeth, Koningin van Engeland, en de aanslag van den 3 van Herfstmaand 1758 op het leven des Konings van Portugal, hebben hen voor altoos in de geschiedenis met eene zwarte kool gebrandmerkt. Wijsselijk werd door den grooten ganganelli, clemens XIV, deze woelzieke orde vernietigd; maar een pius VII kan het, in onze dagen, van zich verkrijgen, deze orde te herstellen! o Pauselijke onfeilbaarheid! - Ongemeen werden de Jezuiten van de Paussen, vooral van hen, die hunne kweekelingen waren, begunstigd. Geen wonder! op hunne beurt deden zij den Paussen de grootste diensten. Bijna over de geheele wereld verspreid, biechtvaders veler Koningen, opleiders en bestuurders der jeugd, deden zij alom hunnen grooten invloed gelden, om de Ultramontaansche gevoelens en Pauselijke aanmatigingen te verbreiden. Meer dan 18000 Jezuiten (want zoo vele telde men op het laatst der zeventiende eeuw) bragten deze nieuwe stelregels naar alle Koningrijken van Europa, naar Azië, van de Middellandsche zee tot aan de uiteinden van China, naar Noord- en Zuid-Amerika, ja naar Afrika; want tot in Ethiopië toe drongen zij door. Geen onderscheid nu meer tusschen den Stoel van petrus en het Hof van Rome, tusschen de Kerk en den Paus. De Paus was onfeilbaar. Vrij doeme hij de lezing van Gods woord! Vrij beneme hij de regten der | |
[pagina 249]
| |
Kerken en Bisdommen! Hij doeme de geheiligdste waarheden! Ja, al doemde hij het heilige Evangelie, zijne uitspraak is godspraak. Geen onderzoek; blinde aanneming. Wee hem, die, als redelijk schepsel, Pauselijke uitspraken en Bullen aan Schriftuur, oudheid en kerkregelen durft toetsen! Wee hem, die zich als lastdier niet wil laten drijven! Wee hem, die der Jezuiten leer durfde aanranden! Oogenblikkelijk werd het wapenhuis van het Vaticaan geopend. Banbliksems stonden gereed hem te verpletteren; het anathema werd zijn deel. Een groote ganganelli durfde zich als een andere david wapenen, om dit reuzengevaarte neder te vellen. Hij vernietigde deze orde. Merkwaardig waren zijne woorden, na de onderteekening van het belangrijk brevet van afschaffing der Jezuiten-orde: ‘De stap is geschied,’ zoo sprak hij. ‘Hij rouwt mij niet. Want ik heb dien lang overdacht, en hem enkel uit pligtbesef voor het welzijn der kerk gedaan; en wel met zoo vaste overtuiging, dat ik denzelven, ware hij niet geschied, zou doen, al wist ik, dat de ondergang der Jezuiten ook de mijne zijn zou.’ Trouwens, was der Jezuiten orde vernietigd, hunne zedeleer en stellingen bleven leven. Te diep waren zij ingekankerd. Als katholijke stelregels werden zij geëerbiedigd. Hij, die zich daar tegenstelde, werd met eene pennestreek uit het Katholicismus verbannen, voor ketter en scheurmaker verklaard. Dan, altoos zijn er in jezus kerk Roomschkatholijken geweest en zullen er zijn, die, zij mogen al niet tegen den stroom kunnen oproeijen, deze voor kerk en staat zoo heillooze stellingen betreuren, en er zich tegen verzetten. Zij, die deze en andere daaruit volgende leeringen begunstigen, zijn de Pausgezinde Roomschen. Zij, die, met verachting dezer nieuwere stellingen, de aloude eerbiedigen, zijn de Roomschkatholijken. En, daar de gevoelens der Roomschkatholijken omtrent den Paus dezelfde zijn, als die bevat zijn in de 4 Artikelen der Gallicaansche kerk, en men thans, | |
[pagina 250]
| |
bij de manmoedige weigering van het Concordaat van den Paus met Frankrijk, zich dikwijls op die 4 Artikelen hoort beroepen, zoo willen wij dezelve hier laten volgen:
‘Vergadering der Fransche Geestelijkheid, gehouden te Parijs, 19 Maart 1682.
Wij Aartsbisschoppen en Bisschoppen, uitmakende de Gallicaansche kerk, met de andere afgevaardigde Geestelijken, vergaderd te Parijs op bevel des Konings, hebben, na rijp overleg, noodig geoordeeld, de volgende verklaringen en reglementen te maken: Artikel 1. Dat de H. petrus en zijne opvolgers, jezus stedehouders, en de gansche kerk zelve, alleen van God magt gekregen hebben over de geestelijke zaken, en niet over de tijdelijke en burgerlijke zaken, vermits jezus zelf ons leert, dat zijn rijk van deze wereld niet is, en op eene andere plaats, dat men den Keizer moet geven dat des Keizers is, en Gode dat God toekomt; dat men zich aan deze les van paulus moet houden: Een iegelijk zij der overheden onderdanig; want daar is geene magt, of zij komt van God, enz. Ingevolge hiervan besluiten wij, dat de Koningen op geenerlei wijze, volgens de schikking van God, aan eenige geestelijke magt onderworpen zijn in de zaken, die op het tijdelijke betrekking hebben; dat zij op geenerlei wijze door het gezag van de sleutels der kerk kunnen afgezet worden; dat hunne onderdanen niet kunnen ontslagen worden van de verschuldigde onderwerping en gehoorzaamheid, noch van den eed van getrouwheid; dat deze leer noodzakelijk voor de openbare rust en niet min voordeelig voor kerk als staat moet gehouden worden, en als overeenkomstig met Gods woord, overlevering der kerkvaderen, en de voorbeelden der Heiligen. Artikel 2. Wij besluiten, dat de volheid van magt, | |
[pagina 251]
| |
welke de H. Apostolische stoel, de opvolgers van petrus, jezus stedehouders, over de geestelijke zaken hebben, zoodanig en van dien aard is, dat de besluiten, bevat in de vierde en vijfde zitting van het algemeene Concilie van ConstansGa naar voetnoot(*), door den H. Apostolischen stoel goedgekeurd, en door de Gallicaansche kerk ten allen tijde godsdienstiglijk onderhouden, hunne volle kracht behouden, en dat de Fransche kerk het gevoelen niet goedkeurt der genen, die inbreuk op die besluiten willen maken, zeggende, dat derzelver gezag niet vastgesteld is, dat zij niet goedgekeurd zijn, of dat die schikking alleen ten tijde van scheuring te pas komt. Artikel 3. Dat men dus het gebruik der Apostolische magt moet regelen naar de Canons, door Gods geest opgesteld, en door den algemeenen eerbied der gansche wereld geheiligd; dat de regels, zeden en constitutiën, in het Koningrijk en de Fransche kerk aangenomen, hunne kracht moeten hebben, en dat de gebruiken onzer vaderen onberoerlijk moeten blijven; dat zelfs de grootheid des Apostolischen stoels er belang in heeft, dat de wetten en gebruiken, met toestemming van dien stoel en van de kerk vastgesteld, onveranderlijk blijven. Artikel 4. Dat, alhoewel de Paus het voornaamste deel heeft in de geloofsstukken, en dat zijne besluiten de gansche kerk en eenen ieder in het bijzonder | |
[pagina 252]
| |
raken, evenwel zijne uitspraak niet onverbeterlijk is, indien de toestemming der kerk er niet bijkome. Dit zijn de grondregelen, die wij van onze vaderen ontvangen hebben, en die wij besloten hebben, aan alle de Gallicaansche kerken en aan de Bisschoppen, die dezelve door het gezag des Heiligen Geestes besturen, te zenden, opdat wij allen hetzelfde zeggen, in dezelfde gevoelens zijn, en dezelfde leer houden.’ Zetten wij nu het kenmerkend onderscheid tusschen Pausgezinde Roomschen en Roomschkatholijken in eenige bijzonderheden wat meer uiteen: 1o. De Pausgezinde houdt den Paus onfeilbaar, geheel onafhankelijk, boven algemeene Conciliën verheven, in wiens persoon de gansche kerk bestaat, die, boven alle kerkregelen en wetten verheven, in Gods kerk eene despotieke magt heeft, en naar welgevallen kan handelen. De Roomschkatholijk erkent den Paus voor het Opperhoofd der kerk, wien men eerbied, liefde en onderdanigheid moet bewijzen, maar beschouwt hem als een feilbaar mensch, die, naarmate hij meer van vleijers en hovelingen is omringd, des te meer in de gelegenheid is om te dwalen. De veelvuldige bewijzen, die de Kerkelijke Geschiedenis daarvan oplevert, ontkent hij niet, maar betreurt dezelve. Hij is overtuigd, dat de Paus der kerke moet onderworpen zijn; dat hij, die het Hoofd en eerste in Gods kerk is, ook de eerste en het voorbeeld moet zijn, om de heilzame kerkregelen te gehoorzamen; dat, wanneer hij iets leert of doet, dat hiermede strijdig is, Gods kerk hem voor hare vierschaar kan dagen, vonnissen, afzetten, indien zij hem aan zoodanige gebreken schuldig vindt, die deze straf verdienen. De Katholijk erkent, ja, eene onfeilbare magt en gezag, niet in den Paus, maar in de kerk. Zorgvuldig maakt hij onderscheid tusschen de kerk en den Paus, tusschen den stoel van petrus en den genen, die denzelven bekleedt. | |
[pagina 253]
| |
2o. De Pausgezinde meent, dat de Paus Vorsten kan onttroonen, afzetten, de volken van de schuldige gehoorzaamheid en van den eed van getrouwheid kan ontslaan. De Roomschkatholijk leert, dat geestelijke en tijdelijke magt van elkander onderscheiden zijn, dat zij beide door den Almagtigen zijn ingesteld, en dat de heilige katholijke Godsdienst, wel verre van te strekken om den staat te benadeelen, of onrust en tweedragt te zaaijen, dient om den staat te ondersteunen, de Vorsten te eerbiedigen, de volken tot liefde, eerbied, trouw en gehoorzaamheid aan te manen. Den opstandeling en weerspannigen aan een wettig gezag erkent hij voor geen waar Katholijk, alhoewel bijgeloof, onwetendheid en fanatismus hen soms in helden herschapen heeft. Allen opstand tegen een wettig gezag beschouwt hij als eenen heiligschendigen aanslag tegen de orde van God. 3o. De Roomsche Pausgezinde is huiverig, zoo een Protestantsch Vorst hem beveelt voor hem te bidden, of God voor zegeningen, aan het vorstelijk Huis verleend, te danken. Ja, zonder vooraf het Pauselijk placet bekomen te hebben, durft hij daaraan niet voldoen. De Roomschkatholijk verheugt zich over elke gelegenheid, waarin hij zijnen Vorst blijken zijner liefde, eerbied, trouw en gehoorzaamheid kan geven. Hij vraagt in zoodanige gevallen geen Pauselijk fiat. Ja, al konde een Paus van zich verkrijgen, het gebed voor een' Protestantsch' Vorst te verbieden, hij zoude hooren, wat de eeuwige waarheid hem beveelt, en, al ware de Vorst een nero, hij zoude, op paulus bevel, gebeden en smeekingen voor hem opzenden, wetende dat de gene, die zich tegen de Magt stelt, de schikking Gods wederstaat, en dat, die dezelve wederstaan, over zich de verdoemenis trekken. 4o. De Pausgezinde gelooft, dat al het gezag, door den Heere jezus aan zijne kerk verleend, in den Paus bestaat; dat andere Bisschoppen en mindere herders | |
[pagina 254]
| |
geene zending, magt of gezag hebben, dan voor zoo veel zij die van den Paus ontvangen; dat hij, naar willekeur, Bisdommen kan oprigten en vernietigen, in alle Bisdommen schikkingen, wetten en bevelen maken, zoo als hem goeddunkt; dat de andere kerkherders als zijne zaakgelastigden zijn, die hij, naar willekeur, beveelt, gebiedt, zendt, terugroept. De Roomschkatholijk houdt den Paus voor opziener der kerk; maar gelooft, dat ieder Bisschop en Priester onmiddellijk hun gezag en hunne waardigheid van God hebben, even gelijk de andere Apostelen niet door petrus, maar door jezus christus tot bestuurders der kerk zijn aangesteld. Hij gelooft, dat de Paus wel tot opbouwing, maar niet tot verdelging is aangesteld; dat hij niets vermag tegen de waarheid, maar wel voor de waarheid Hij gelooft dus, dat de Paus de regten van andere kerken moet eerbiedigen, wel verre van inbreuk op die regten te maken. Hij houdt zich overtuigd, dat geen Bisschop van Rome iets te beschikken of te besturen heeft in andere Bisdommen, zoo lang de eigen Bisschop, getrouw aan leer, waarheid en deugd, zijne pligten vervult, daar aan den eigen' Bisschop de zorg en waakzaamheid over zijne kerk is aanbevolen. Hij gelooft, dat de Paus geene confirmatie aan eenen Bisschop mag weigeren, zoo er geene wettige redenen zijn, en dus niet willekeurig de Bisschoppelijke zetels, ter verguizing van leer en tucht, mag laten openstaan; dat, zoo de Paus, buiten wettige reden, de confirmatie weigert, de door het Kapittel wettig benoemde, en door den Metropolitaan, Primaat of Provinciaal Concilie goedgekeurde, Bisschop dadelijk in functie moet treden, en den Bisschoppelijken zetel niet mag laten openstaan, daar de Pauselijke confirmatie zelve eene aanmatiging is, welke in de twaalf eerste eeuwen geheel onbekend was. 5o. De Pausgezinde beweert, dat alle Bullen, Mandaten, Concordaten, die van den Paus komen, dadelijk, zonder verder onderzoek, moeten aangenomen, | |
[pagina 255]
| |
geteekend en als godspraken geëerbiedigd worden. Zoo eene taal hoorden wij voorleden jaar nog in de openlijke nieuwspapieren van de Roomsche bedienden, ter gelegenheid dat Frankrijk de aanneming van het Concordaat weigerde. De Roomschkatholijk beweert, dat, daar de geschiedenis zoo vele blijken van Pauselijke feilbaarheid en verderfelijke Bullen oplevert, men dezelve vooraf aan Gods woord, aan de leer der kerk, de eenparige leer der vaders, aan de kerkregelen, aan de zekerheid en rust van den staat moet toetsen, eer men dezelve aanneemt. En, zoo zij iets daartegen bevatten, dat, wel verre van eene laffe en blinde aanneming, men, schoon eerbiedig, echter manmoedig, met petrus en johannes moet zeggen: ‘Oordeel zelf, of het billijk zij, dat men u meer dan God gehoorzame.’ Ja, al stond men dan, gelijk een athanasius, ten tijde der Arianen, toen Paus liberius zelf het Ariaansch formulier onderteekende, bijna alleen, dat men nimmer, om menschen te behagen, Gods wet en zijn geweten moet verkrachten. 6o. Zoodra eene Bul, mandaat, formulier, of eenige Pauselijke wet, door velen, al is het uit dwang, overdreven' eerbied voor den Paus, uit tijdelijk belang, uit vrees voor banvonnissen, opschorting, enz. aangenomen is, dan beroept de Pausgezinde zich op de aanneming der verspreide kerk, en hij, die durft protestéren, of zich op hoogere regtbank beroepen, is, volgens hem, ketter of scheurmaker. De Katholijk erkent geene Pauselijke bevelen als kerkwetten, dan die, overeenkomstig de leer van Gods kerk, door geheel de kerk, het zij vergaderd of verspreid, zonder dwang, dreiging, geheel vrijwillig, als katholijke leerstukken aangenomen zijn. Hoe vele Bullen zijn er niet door velen, uit vrees voor het Roomsche bliksemvuur, aangenomen! Bullen, die, even gelijk de Napoleontische bevelen, met kanon en bajonet, met opschorting, excommunicatie en verbanning gewapend | |
[pagina 256]
| |
waren. De vrees voor de Napoleontische bevelen deed velen een Te Deum bij eene Echtscheiding aanheffen; of deden ons, vrijwillig, zoo heette het, voor zekere geldsommen inteekenen, om hem even zulke vrijwillige soldaten te bezorgen. Wel nu! even gelijk die Keizerlijke bevelen, door allen, die napoleon voor Keizer erkenden, algemeen en vrijwillig aangenomen werden, zoo algemeen en vrijwillig zijn ook vele Bullen aangenomen. En zoo eene aanneming zoude kerkelijke wet zijn! zoude men, op verbeurte zijner zaligheid, verpligt zijn aan te nemen!!! 7o. De Pausgezinde beweert, dat, zoodra de Paus iemand banvonnist, excommuniceert, het moge zonder voorafgaande waarschuwing, zonder onderzoek, zonder bewijs van misdaad, zonder partij te hooren geschieden, om het even, zulks dadelijk, ipso facto, kracht heeft, en de door den Paus geëxcommuniceerde dadelijk van Gods kerk afgesneden is. Wee hem, die met den dus gevloekten kerkelijke gemeenschap durft houden! De Roomschkatholijk gelooft, dat, even gelijk de Heer jezus en zijne leerlingen door den Hoogepriester gebanvonnisd en uit de vergadering gestooten werden, even zoo de onschuldigen, om jezus zaak, dikwijls door Paussen gevloekt zijn, of, om mij van de woorden van thomas van kantelberg te bedienen, aan het Hof van Rome barabbas meestal losgelaten en jezus veroordeeld wordt; - dat zoodanige Excommunicatiën, aan welke de vereischte hoedanigheden ontbreken, en die alleen op den hoogstschuldigen, weerspannigen en onverbeterlijken zondaar kunnen aangewend en toegepast worden, wel verre van krachtig te zijn, hem zelven treffen, die vermetel genoeg is, dezelve tegen schuldeloozen uit te spreken. Met den Kerkvader bonaventura zegt hij: ‘Het vonnis van den kerkelijken ban verliest zijne kracht, en beschadigt meer den genen, die het uitspreekt, dan den genen, tegen wien het uitgesproken wordt, | |
[pagina 257]
| |
wanneer hij het uitspreekt tegen den genen, die onschuldig is, als hij het uitspreekt voordat hij de zaak kent, of nadat er een wettig appel geschied is, wanneer er geen misdrijf is, of wettige redenen toe zijn.’ (Opusc. quare F.F. minores predicant.) 8o. De Pausgezinden (zoodanige blinde ijveraars zijn er onder hen) zien met een helsch genoegen brandstapels, Auto-da-fés en inquisitiën aanrigten. Dwang, anathemas, ballingschap willen zij omtrent andersdenkenden aanwenden, de helsche toorts van religiehaat en kettermoord omhoog steken, ja tot een nieuw Bartholomeusfeest de schorre snaren spannen. Vi et armis zouden zij hen tot het afleggen hunner gevoelens willen dwingen. De burgerlijke omgang met andersdenkenden is hun eene walg. Het noemen alleen van het woord verlichting, verdraagzaamheid is een gruwel. Het vuur des Hemels zouden zij, met de toen nog verblinde Apostelen, over anderen willen afsmeeken. De Roomschkatholijk gedenkt met afkeer aan die gruwelen, weet, dat de wet en leer van God en zijner kerke die der liefde is. Die edele en waarlijk katholijke gevoelens, welke de groote Paus clemens XIV, in zijne bedenkingen over den ijver, over den geest der kerk, in zijne redevoering over den Godsdienst, en in zijnen driënnegentigsten brief uitdrukt, omhelst hij met geheel zijn hart, en toont hij in zijn gedrag. Niemand haat hij om bijzondere godsdienstige gevoelens. Hij ziet het belagchelijke, ongerijmde en zondige, om, in zaken, die de ziel betreffen, en in die der overtuiging, dwang te willen bezigen. Hij weet, dat de overtuiging het sterkste onder alles is, wat de mensch bezit; dat hij voor haar zijn leven en bezittingen in de bres stelt, ja voor haar een held, Engel of Duivel wordt. Meent de Katholijk, dat zijn Broeder dwaalt, liefde, ja, doet hem de zaligheid van zijnen Broeder zoeken, maar zijne wapenen zijn gebeden, tranen, smeekingen, het goede voorbeeld, eene verstaanbare en onderrigtende taal. Hij weet de les van paulus aan timotheus: ‘Be- | |
[pagina 258]
| |
risp met zedigheid de genen, die de waarheid wederstaan, of hun God eens boetvaardigheid mogt geven, om de waarheid te kennen.’ Hij handelt met den dwalenden, zoo als augustinus zegt, àmanter, dolenter, fraterne, placide; dat is: liefderijk, mededoogend, broederlijk, zachtmoedig. Verdraagzaamheid, dat is: eene mildheid, eene toegeeflijkheid, eene onderlinge broederlijke liefde en verkeering, zonder ontrouw aan eigene overtuiging, zonder zamensmelting van leerbegrippen, zonder verminking van het Evangelie, tracht de Katholijk op alle mogelijke wijze te bevorderen. Afscheiding van tempelmuren maakt bij hem geene afscheiding van onderlinge liefdepligten. Verlichting, dat is: toeneming in de ware wetenschap, in kennisse en liefde Gods, bevordering van alle nuttige inrigtingen en wetenschappen, die op 's menschen waarachtig geluk betrekking hebben, al wat verstand en hart kan versieren, al wat strekken kan, om het Goddelijk geschenk, de Rede, bevorderlijk te zijn, is hem dierbaar, en werkt daartoe mede. 9o. De Pausgezinde ontzenuwt jezus heiligen Godsdienst door bijgeloof en dweeperij. Bijhangselen, menschelijke instellingen, uiterlijke nietigheden, Joodsche plegtigheden maken bij hem hoofdzaak. Uitwendige waarneming van godsdienstpligten, uitwendige nakoming van vastgestelde boetedagen, veelvuldige uitwendige nadering tot de Sakramenten, om het even met welke gesteltenissen, heet bij hem Godsdienst. Aanbidding Gods in geest en waarheid, vernedering, verootmoediging voor den Almagtigen, bekeering des harte, afschuw van het kwaad der zonde, de vervulling zijner pligten uit liefde tot het beste Wezen, de liefde tot God en tot zijn evenbeeld, in het bevorderen van al wat hem naar ziel en ligchaam voordeelig zij, bevordering van maatschappelijk welzijn en geluk, dit schijnen hem onbekende zaken. De Roomschkatholijk, ja, eerbiedigt de door Gods kerk ingestelde plegtigheden bij uitwendige godsdienst- | |
[pagina 259]
| |
oefening, in zoo verre zij kunnen strekken om den zinnelijken mensch tot geestelijke gedachten op te leiden. Doch nimmer maken zij bij hem hoofdzaak uit. Ook hij wil stipte nakoming van godsdienstpligten, enz.; maar weet, dat alle uitwendige pligtbetrachtingen, zoo zij niet van de behoorlijke ziels gesteltenissen vergezeld zijn, vruchteloos zijn. Wars is hij van alle menschelijke bijhangselen en nietige uitvindingen, welke hunnen oorsprong in domheid, dweep- en schraapzucht van geestelijken vinden. Zij weten, hoe onze geheel Goddelijke Godsdienst door die bijhangselen ontluisterd wordt. Zij weten, dat de ware Godsdienst bestaat in God te dienen en lief te hebben met een rein hart en zuiver geweten, in weezen en weduwen in derzelver bedruktheid te helpen, en zich onbesmet te bewaren van deze wereld. 10o. De Pausgezinde zoekt in de domheid der schapen zijn vuig eigenbelang; rukt den geloovigen Gods woord, als een voor hem verboden boek, uit de handen; geeft hem, in de plaats daarvan, geestelooze gebedenboekjes, opgesierde legenden, verdichte wonderen en andere nietigheden, waarover de verstandige bloost. Al wat een ander schrijft, is bij hem contreband. Er mag, op straffe van eeuwige verdoemenis, geen onderzoek plaats hebben. De door God geschapen redelijke mensch moet, als redeloos dier, zich blindelings laten leiden. Een enkel zoogenaamd kerkboekje maakt de bibliotheek des Pausgezinden uit. Ziellooze predikatiën, even schrale kinderachtige onderrigtingen zijn het zielevoedsel, waarvan het volk ook schijnt te walgen. Begint de zoogenaamde leerrede, dan loopt de kerk bijna ledig. Genoeg voor het volk, zoo zij het altaar gezien, het schelletje gehoord, en eenige ave Maria's gelezen hebben; dan is het gebod voldaan. De Roomschkatholijk legt zich op alle mogelijke wijze toe, dat het volk meer en meer toeneme in alle wetenschap en kennisse Gods. Hij beschouwt Gods woord als de bron, waaruit die wetenschap moet geput worden, en geeft dat woord den geloovigen in handen. | |
[pagina 260]
| |
Het Nieuwe Testament moedigt hij ter lezing aan. Het Oude wil hij met eenige wijziging gelezen hebben. Salomo's Hooglied en vele Mozaïsche wetten en bevelen zoude hij niet gaarne der jeugd in handen geven. Het onderwijs der jeugd beschouwt hij als hoofdtaak; draagt zorg, dat de Christelijke huisgezinnen godsdienstige huisboeken hebben, die voor verstand en hart dienstig zijn. In de domheid des volks zoekt hij zijn vuig belang niet. Hij weet, dat de onwetendheid de bron veler onheilen, en in het stuk van zaligheid allernadeeligst is. 11o. De Pausgezinde hoort met afkeer den naam zelven van een' Protestant; zoude niet het minste ter broederlijke vereeniging willen toegeven; meent, dat er geene misbruiken in Gods kerk bestaan. De Roomschkatholijk bemint den Protestant waarlijk en waarachtig als zijnen Broeder; zoude, behoudens leer en waarheid, alles, ja zijn bloed willen opofferen, om het gelukkig oogenblik van godsdienstige vereeniging te verhaasten. Hij meent, dat er vele zaken in de katholijke kerk zijn, die, geene geloofsartikelen zijnde, zouden kunnen opgeofferd worden. Hij houdt zich overtuigd, dat men, elkander wél verstaande, in vele geloofsstukken naderbij komt, dan men wezenlijk denkt; dat men elkander vele leerbegrippen ten laste legt, die niet bestaan. Hij houdt zich overtuigd, dat er vele misbruiken in Gods kerk bestaan, en dat eene hervorming in de kerk, van het Hoofd en de leden, allernoodzakelijkst was.
Zoo schetsten wij dan, in eenige hoofdtrekken, het kenmerkend onderscheid tusschen den Roomsch-pausgezinden en den Roomsch-katholijken. Men vergunne mij nog deze aanmerkingen: 1o. Men lette wel op, dat ik het woord Pausgezinde hier niet in den letterlijken en natuurlijken zin neem voor iemand, die, gehecht aan de leer en waarheid der katholijke kerk, den Paus als opperhoofd dier kerke eerbiedigt, en hem in alles, wat niet tegen de leer van | |
[pagina 261]
| |
Gods kerk aandruischt, gehoorzaamt. Neen, in dien zin zijn alle Roomschkatholijken ook Pausgezinden. Onder den naam van Pausgezinden bedoelden wij zoodanige Roomschkatholijken, die, met eenen onverdragelijken monnikengeest bezield, voorstanders der Ultramontaansche gevoelens, Pauselijke aanmatigingen, en der Jezuitsche ruime zedeleer en verderfelijke stellingen zijn, even heilloos voor kerk als staat. 2o. Met de schets, die wij van de Jezuiten gaven, bedoelden wij niet elk individu dier Societeit in het bijzonder. Wij doen hulde aan de geleerdheid en goede principes van bijzondere personen. Wij bedoelen de orde in het algemeen genomen, welke, door hare verderfelijke Probabiliteitsleer, als dezelve stellingen omhelzende, kan beschouwd worden. 3o. Merke men aan, dat, hoe hard en bitter het den waren Katholijk valt, dat velen zijner broederen, door gedrag, bestuur en principes, oorzaak zijn, dat Gods kerk gelasterd wordt, hij daarom de kerkelijke gemeenschap met hen niet breekt, hen voor zijne katholijke Medebroeders erkent, schoon hij hun gedrag, bestuur en stellingen afkeurt. Heil ons, dat, naar mate ware verlichting en Christelijke verdraagzaamheid meer en meer doorstralen, wij ook van tijd tot tijd mannen zien te voorschijn komen, die zich ware Katholijken betoonen! Een aantal, ja, zijn nog door het scholastieke stof verblind. Een aantal zijn nicodemussen, die des nachts bij jezus komen, die de waarheid kennen, maar den Hoogepriester en Raad vreezen. Dan, de redelijke mensch zal zijne regten hernemen. Ware verlichting, en eene op Gods woord gevestigde Christelijke verdraagzaamheid, zal den blinddoek van veler oogen nemen. Zij zullen komen, zij snellen aan, die gewenschte dagen, waarin ongeloof en bijgeloof vergaan, broederlijke liefde en eensgezindheid zegevieren zullen. Heerschzucht zal in Gods kerk niet geduld worden. Volgens wet en regelen zullen Hoofd en leden, geestelijke en volk zich gedragen. De herstelling | |
[pagina 262]
| |
der Jezuiten moge voor dit aangenaam verschiet een akelig duister stellen, zij zullen geen' verderen voortgang hebben. Wijze en in de geschiedenis ervaren Vorsten zullen, met Frankrijks grooten Koning, hendrik IV, zeggen, ‘dat de Jezuiten de vijanden van den staat en van de kroon, bedervers der jeugd, en verstoorders der openbare rust geweest zijn.’ Zij zullen hunne staten op nieuw aan geene onrust blootstellen. Ierlands Bisschoppen doen reeds tegen Rome hunne regten gelden. Frankrijks staatsmannen willen geene blinde aannemers van een willekeurig Concordaat zijn. Het te lang getergd geduld zal moede worden. Ieder Bisschop, elk Kapittel zal zijne regten hernemen, en de Bisdommen van deugdzame en geleerde inlandsche Bisschoppen voorzien. De Vorsten zullen waakzaam zijn, dat geene Pauselijke Bullen twist en tweedragt onder hunne onderdanen in hunne staten zaaijen. Zonder het vorstelijk Placet zullen zij niet gedoogd worden. Geene brandstapels, Auto-da-fés, of helsche inquisitiën, zullen elders meer tegen andersdenkenden aangerigt worden. De Christelijke en liefdeädemende kansels zullen niet meer van anathema's en vervloekingen weergalmen. Men zal geene Broeders tegen elkander in het harnas jagen. Men zal eene onderrigtende en verstaanbare taal spreken. Op alle mogelijke wijzen en langs alle geoorloofde wegen zal men het zalig tijdstip van godsdienstige vereeniging onder alle broeders verhaasten. - o God! dat dit oogenblik aanspoede! Gebied, o jezus! die den vrede hebt aangebragt! Herstel Israël! Verleen, dat wij allen één zijn, gelijk Gij en de Vader één zijt! |
|