De mijten.
Op eene kaas woonde eens, even als de menschen op aarde, een aantal Mijten tamelijk gelukkig; doch altijd nog klagende, dat het nergens zoo ergerlijk toeging als op hare kaas. Die dwazen! Zij hadden eenmaal eens handelende menschen op de aarde moeten zien, welke zoo veel grooter dan hunne kaas is: wat zouden zij dan niet een aantal verkeerdheden moeten gispen! - ‘Hoe! (riep eene Mijt) zoudt gijlieden klagen; gij, die verstand, gevoel van waarheid en regt, Godsdienst, Overheden en Regters bezit? Maar bij ons heerscht moord, bedrog, laster en trotschheid; wij slaan elkander met groote troepen jammerlijk dood, zonder dat iemand weet waarom, en valt het vliegende leger op stad of dorp, dan worden onze woningen geplunderd en verwoest, onze vrouwen en dochters geschonden, onze bezaaide velden vertreden, en alles verteerd tot asch.’ - ‘Houd op, mijn vriend! (zeide ik) dat is juist bij ons het geval; gij maakt een duchtig paskwil op ons geslacht. Denk maar eens: nog niet lang geleden heerschte onder ons zekere napoleon, die, in 83 veldslagen het opperbevel voerende, in 8 jaren en 3 maanden, 2,240,000 soldaten tot den krijg riep, en, gedurende de 13 jaren zijner regering, dagelijks, 936 man deed omkomen. Zijne handlangers roofden uit de veroverde landen een klein sommetje van 10,000 millioen franks, waarvan 9 afzonderlijke hoofdpersonen 44, voorts 30 Commissarissen van Politie 60, en 30 Generaals 30 millioen in den zak staken. Eindelijk maakte men dien menschenmoorder gevangen, en, in plaatse van hem te straffen, zond men hem, met 9 van zijne vrienden, naar een eiland, alwaar men hem, behalve eenen goeden maaltijd voor elken dag, tot eene hartversterking in elke maand, 168 flesschen gewone, 280 beste Fransche, 14 Kaap-, 28 Champagne-, 42 Graves-, 168 Teneriffa- en 84 flesschen Port-wijn toevoegde. Wat oordeelt gij nu wel van onze menschlievendheid?’ - De Mijt zweeg.