Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1819
(1819)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 179]
| |
Eenige losse bedenkingen, over de zoogenaamde Fransche meisjes-scholen, in de noordelijke provinciën der Nederlanden.
| |
[pagina 180]
| |
dan het wél uitspreken dier taal het éénige of hoofdvereichte in de opvoeding onzer Nederlandsche jeugd? Bestaat de kunst, om een meisje tot eene brave vrouw te vormen in al hare volgende betrekkingen, alleen daarin, dat zij zich gemakkelijk in de taal harer naburen wete uit te drukken? Hieraan twijfel ik ten hoogste. Ik beweer niet, dat er, onder de Fransche en Zwitsersche onderwijzeressen, geene vrouwen van genoegzame bekwaamheden gevonden worden in die wetenschappelijke kundigheden, welke den mensch versieren; maar ook deze zijn en blijven vreemden, en dus zullen zij natuurlijk hare leerlingen meer met de groote mannen en vrouwen en met de geschiedenis van haar eigen land bekend maken, dan met die van het onze, daar toch elk regtgeäard mensch vaderlandsliefde bezit, en uit die zucht zijn geboorteland op den voorgrond plaatst. Aan de natuurlijke gesteldheid, de zeden, gebruiken en manieren van het vaderland geven wij de voorkeur; dit doet ook de vreemde het zijne. De Zwitser spreekt met geestdrift van zijne bergen, dalen, heerlijke gezigten, voortbrengselen van kunst en smaak; de Fransche van andere voordeelen, waarop zijn land mag roemen. Daarenboven kan eene vreemde zeldenGa naar voetnoot(*) onze schoone vaderlandsche taal zuiver onderwijzen; en dit is toch, naar mijne gedachten, eene eerste vereischte der opvoeding, daar het zeer belagchelijk is, eene uitheemsche taal wél te kennen, en in zijne moedertaal slechts zeer gebrekkig onderwezen te zijn. Doch al deze wetenschappelijke nadeelen worden, naar mijn oordeel, verre overtroffen door het onheil, geboren uit de weinige kennis, die wij van het karakter, de familie en andere betrekkingen dier onderwijzeressen hebben. In de opvoeding moet toch waarlijk de vorming van het hart het hoofddoel zijn. Talenten versieren den mensch; maar een edel hart en voortreffelijk karakter moeten nimmer in derzelver schaduw staan. Ik twijfel niet, of er zullen ook wel brave Fransche en Zwitsersche onderwijzeressen zijn; doch men kan haar gedrag, en de omstandigheden harer jeugd, toch niet zoo naauwkeurig nagaan, als dat onzer landgenooten; en men vertrouwt dus het geluk onzer Nederlandsche meisjes aan menschen, met wier zedelijkheid wij nimmer volkomen, dikwijls zeer weinig, somtijds geheel niet bekend zijn. | |
[pagina 181]
| |
Grievend en moedbenemend is het ook voor onze vaderlandsche vrouwen, door tijds- of andere omstandigheden genoodzaakt, haar bestaan op eene fatsoenlijke wijze te zoeken, als ook voor moeders, die hare dochters in het vak van onderwijs willen laten opleiden, dat zij veelal voor vreemdelingen moeten achterstaan. Wie harer zal zich in het vervolg op het beoefenen dier wetenschappen toeleggen, welke vereischt worden ter vorming van het aankomende geslacht in het gemeen en van het vrouwelijke in het bijzonder, wanneer zij bedenkt, ja als 't ware bijna overtuigd is, dat men haar niet waardig keurt met hare talenten te woekeren; en dat soms enkel, omdat zij het ongeluk heeft, als ik mij zoo mag uitdrukken, eene Hollandsche te zijn? - Wanneer nu onze Nederlandsche meisjes wederkeerig in Zwitserland of Frankrijk een bestaan konden vinden, dan werd dit onheil nog eenigzins vergoed; doch hiermede behoeven zij zich niet te vleijen. - De voorkeur, die men aan de Fransche onderwijzeressen geeft, is, naar mijn oordeel, ook zeer strijdig met den afkeer, dien men, over het algemeen, tegen die Natie te kennen geeft. De rijk- en schoonheid onzer taal wordt ook dikwijls hemelhoog geroemd; terwijl men met de daad toont, eener vreemde boven haar de voorkeur te geven. Ik ben er verre af, om het leeren der Fransche taal af te keuren; integendeel, ik beschouw het als eene behoefte voor den beschaafden kring, ook in andere beschaafde talen, die ons den toegang openen tot vele wetenswaardige en schoone zaken, niet onbedreven te zijn. Ik zelf genoot in mijne jeugd het voorregt, het Fransch, Duitsch en Engelsch te leeren, waardoor ik thans nog vele aangename oogenblikken geniet; en ik prijs het allen ouderen, wier omstandigheden zulks vergunnen, aan, om hunne kinderen ook in vreemde talen te doen onderwijzen. Doch men overwinne het vooroordeel, alsof vreemden hiertoe het best in staat zouden zijn; en de Nederlandsche vrouw, welke door het lot genoodzaakt is van anderen afhankelijk te zijn, en die door hare bekwaamheden en haar gedrag aanspraak op de bescherming harer landgenooten heeft, zal het grievend verdriet niet gevoelen van in bekrompenheid, ja niet zelden in nijpende armoede, haar leven te slijten, terwijl men vreemden een onbekrompen bestaan verzekert en in ruime omstandigheden doet leven, - en dit alles om het karakter der Nederlandsche meisjes te verfran- | |
[pagina 182]
| |
schen, en daardoor hart en denkwijze, als toekomende Nederlandsche vrouwen en moeders, te misvormenGa naar voetnoot(*). |
|