Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1819
(1819)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerslag der luchtreize van den heer G. Reichard, te Dresden, den 31 mei 1818.Vereerd door de bemoedigende tegenwoordigheid van zijne Majesteit den Koning, volbragt ik den 31 Mei dezes jaars eene luchtreis met een uitstekend gelukkig gevolg. Voormiddag ten half tien liet ik de vulling des luchtballons beginnenGa naar voetnoot(*); en, hoewel derzelver al te sterke gang gema- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tigd moest worden, was zij echter reeds tegen 's middags 12 ure volkomen geëindigd. Alleen om de later komende aanschouwers een begrip van de vulling te geven, bleef de vullingstoestel nog tot 5¼ ure na den middag met den ballon in verbinding, en werd eerst na de komst van Z.M. en het Koninklijke huis daarvan afgescheiden. Nadat al het noodige tot de reis in behoorlijken staat gebragt was, verliet ik om 5 ure 35 minuten de aardeGa naar voetnoot(*). Ik bevorderde het zeer langzaam rijzen des ballons door het uitwerpen van eenigen ballast; en, ofschoon ik met eene slechts matige gezwindheid rees, zonk toch de schoone Koningsstand snel onder mij weg, en na verloop van vijf minuten zweefde ik 2000 voeten hoog midden over dezelve. Ik gaf mij voor een' korten tijd over aan het onvergelijkelijk genot van dit verheven gezigt, en dacht aan mijne vrienden, die ik door het zwaaijen mijner vlag en het nederwerpen van eenige bladen wit papier begroette. Een zachte luchtstroom bewoog den ballon een weinig; en, daar hij niet geheel gelijkmatig voortdreef, fladderde mijne vaan in het rond. Weldra was ik over de stad heen, en had tusschen haar en den grooten tuin eene hoogte van 3620 voeten bereikt, toen het geluid der klok van de Kruiskerk, kwartier vóór 6 ure verkondigende, tot mij opklonk. Het vergulde kruis des torens, door de avondzon beschenen, vertoonde zich nog als een gloeijend vonkje. Zonder verder voort te gaan, steeg ik zeer langzaam nog tot 5 ure 55 minuten, toen ik de klep opende, en daarop een' volkomen stilstand aan mijn' ballon bemerkte. De ballon steeg niet verder; en, daar het op deze hoogte van 6200 voeten volkomen windstil was, ging ik ook slechts weinig voort. Ik nam deze rust waar om het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
anker uit te hangen, welks touw ik de helft verkortte, en hield vervolgens mij lang bezig, met op het schoonste Panorama, dat een sterfelijk oog aanschouwen kan, de bekende voorwerpen op te zoeken. De onmetelijke uitgestrektheid des verschiets, de diepe stilte, van tijd tot tijd door een zacht gemurmel afgebroken, het verheven zijn boven al het sterfelijke, verwekken bij iedere luchtreize een eigenaardig blijmoedig godsdienstig gevoel, hetwelk ditmaal mij te onwederstaanbaarder bemagtigde, toen ik het land overzag, hetwelk mij met zoo vele zachte banden kluistert, en al mijne wenschen en verlangens voor dit leven in zich bevat. Lang reeds had ik naar dit genot vurig verlangd, en in onuitputbaren overvloed viel het mij nu ten deel. Met de oogenblikken woekerende, zocht ik slechts vlugtig de enkele schoonheden des wondertafereels te vatten, welks algemeene indruk gemoed en zinnen bij ieder' blik van nieuws in bezit nam. Het groote, schoone Dresden in eene zoo zeer verkleinde maat, en toch daarbij duidelijk en rein begrensd, met zijne fraaije gebouwen en tuinen, kromp, vergeleken met zijne omstreken, allengs onbeduidender in elkander, en was, in betrekking tot het geheel, slechts gelijk de aangeduide steen op den voorgrond van eene landschapschilderij. De schoone stroom vloeide schijnbaar in de vlakte; de hoogte der wijnbergen verdween voor het oog, en op het donkergele, weinig verlichte water, over hetwelk de brug een zeer klein graauw strookje geleek, wees eene witte stip mij het zeilende schip. Schitterend daartegen wees de blinkende zilverdraad der Weiseritz den weg naar den Plauenschen bodem, wiens rotsklompen en bergen verzonken schenen. Aan den witten kerktoren van Döhlen herkende ik mijne geboorteplaats; maar mijn huisje, te klein en eenvoudig, ontdook alle navorsching. In het zuiden begrensde het donkere bosch van Tharand het gezigt; want verderop verdween het levendig groen der velden, en over den omfloersden horizon zweefde de blik in het oneindige. Oostelijk was de landstreek mij onbekender; zij was zacht verlicht, en ik zag duidelijk de schaduwen van vele bergen en hoogten. Talloos schenen mij de dorpen en steedjes, die ik overzag, en onovertrefbaar aangenaam werd het verschillende groen der akkers, weiden en bosschen afgewisseld. De wegen geleken witte draden, die de plaatsen onderling, en eindelijk met het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
middelpunt des geheels zich verbonden. Vriendelijk beeld des gelukkigen verbonds, waar duizend draden de harten der getrouwe burgers met het hart des geliefden vaders verbinden, gelijk duizend wegen de kleine nederige hutten met het eerbiedwekkend paleis des Konings! Het gansche landschap, zoo stil en plegtig, droeg toch duidelijk den stempel des levens; geen onbebouwde of onbenuttigde ruimte was zigtbaar, uitgenomen eenige witte zandschollen aan de Elbe. In de graauwe verte kwamen de donkere hoogten van Bohemen te voorschijn. Nog even overzag ik het bekoorlijke landje, hetwelk onder een' geleenden naam zijne eigenaardige schoonheden bescheiden verloochent; met nevel waren deszelfs dalen vervuld, en, in dampig graauw versmolten, had ik moeite, om zijne reuzenpoorten, den König- en Lilienstein, te herkennen; zelfs de vloed verdween daar voor mijne oogen. Vriendelijker glimlachten Schandau en Pirna tot mij op, en het heerlijke Pillnitz werd van de zon beschenen. Vergeefs zocht mijn schuwe blik de treurige ruïnen. Ten noorden scheen het woud nimmer te zullen eindigen. Van het graauw des Saksischen Zwitserlands tot diep onder Dresden en verderop lag een gelijkkleurig donkergroen tapijt uitgespreid, welks zoomen door de wijnbergen en velden aan den oever des strooms gevormd werden. In het lage Elbe-dal golfden blaauwachtige nevels, en boven dezelve tusschen de aan den avondhemel opgepakte wolken verhief zich de spits des eerwaardigen doms van Meissen. Bijkans met geweld moest ik mij van het genot van zoo vele schoonheden berooven, om de noodige opmerkzaamheid aan mijne luchtmachine te besteden. Ik bevond den ballon weder aan het rijzen, en de bereikte hoogte 8000 Par. voeten. Het gaz was dermate uitgezet, dat het bereids uit den ballon ontsnapte: ik opende daarom nog eenige malen voor een' korten tijd de klep. Ten aanzien van de horizontale beweging des ballons, bespeurde ik, dat hij zich eenigzins noordelijk gewend had, zoodat ik voor eenige minuten geloofde aan den regteroever der Elbe te zullen gedreven worden. Kort daarop week hij van deze rigting wederom af, en de snelheid der vaart nam toe. Ik ontdekte Dohna en Kreischa. Waarschijnlijk op de laatste plaats werd een musketschoot gelost, en ik beantwoordde dezen vriendelijken groet met mijne vlag. Om 6 ure 24 min. geraakte ik in eene zeer fijne wolk, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
evenwel vochtig en koel was. Het kwikzilver des thermometers daalde tot ¼o Réaum. Waarschijnlijk was de wolk eerst in het ontstaan; want, nog tamelijk doorzigtig, kon het bestaan des waterdamps bijna slechts door het gevoel waargenomen worden. De ballon daalde langzaam neder, en ik matigde zijne daling door het telkens uitwerpen van zand, waarbij ik sneller dan tot hiertoe reisde. Om 6 ure 30 min. wees mijn barometer 24o 1′; de rookende kalkovens bij Maxen lieten mij onderscheiden, waar ik zou nederkomen; en, daar ik, wegens de stilte der lucht, zwarigheid vond, de verderop liggende bosschen nog over te zweven, besloot ik te landen, en liet den ballon nog lager zinken. Den afstand van de aarde schatte ik niet zoo groot, als de barometer aanduidde; en werkelijk vond ik naderhand bij mijne meting, dat Maxen over de 350 ellen hooger ligt dan Dresden. Het kwikzilver in den barometer stond op 25′ 5″, toen ik een' grijzen nachtvlinder zag, die mijn schuitje voorbijvloog. Of dit diertje door eenig toeval op de hoogte van 1685 voeten boven Maxen verheven kan zijn geworden, dan of het zonder mijn weten misschien reeds van Dresden af mijn reisgezel was, kan ik niet beslissen; het laatste is waarschijnlijk, want vliegen hebben bij vroegere luchtreizen mij reeds in de versieringen van het schuitje verzeld. Onder mij hoorde ik ook den wachtel slaan, en kort daarna eene landmuzijk. Gedurig kwam ik de aarde nader. Ik ontdekte de muzikanten voor hun dorp, en een' ruiter op den weg tusschen Röhrsdorf en Maxen. Om niet de schoone korenvelden, boven welke ik zweefde, te beschadigen, wierp ik nog wat zand uit, om mijn' loop tot op den breeden weg te verlengen; maar dit mislukte ten deele; ik werd nog omtrent zestig schreden verder gedreven. Het anker viel in een korenveld, en ik daalde met den ballon in eene daarnaast gelegene weide, waar het schuitje zacht op den grond stiet, maar zich dadelijk weder boven een' grooten vruchtboom verhief. De toesnellende lieden wierp ik een touw toe, waaraan zij mij op de weide nedertrokken. Toen verzocht ik een' der aanwezigen, mijne plaats in het schuitje te vervangen, om uit te stappen en de noodige maatregelen te kunnen nemen. Hij voldeed aan mijn verzoek, na eenige weigering; en, toen kort daarop een in Maxen liggende Gendarme (dezelfde ruiter, dien ik reeds van boven gezien had) er bij kwam, trad deze, op mijn verzoek, in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het schuitje. Ik bewerkte nu het ledigen des ballons, zoo veel mogelijk geheel alleen; want hulp aan te nemen, was, bij het groot aantal bereidwilligen, en bij hunnen, hoe welmeenenden ijver, voor mijn' ballon te gevaarlijk. Hij, zoo wel als al mijne gereedschappen, was onbeschadigd gebleven, doch niet de landingsplaats; het gras was op een gedeelte der weide vrij plat getreden. Ondertusschen toonde de aanwezige bezitter van dezelve, de Heer sommer, deswege geen misnoegen. Gelijk een luchtverschijnsel was ik op zijn' bodem nedergevallen, en zoo nam hij het nadeel voor eene weerschade. Vriendelijk werd ik door hem ontvangen, gehuisvest, en den volgenden morgen, benevens al mijne goederen, naar Dresden teruggebragt. Zoo eindigde de luchtreize, wier aandenken mij nog dikwijls verblijden zal. Ik voeg hierbij den stand des barometers en thermometers, zoo als ik denzelven op verschillende hoogten bevond.
Bij het bepalen der hoogte is aan te merken, dat de noodige verbetering wegens de veranderingen der temperatuur en van het niveau in de pijp des barometers niet in rekening gebragt kan worden, dewijl de waarnemingen eens vrijen thermometers ontbreken die bovendien, door de op het instrument vallende zonnestralen, gewoonlijk zeer onjuist worden. Alle opgegeven hoogten zijn daarom iets te groot. |
|