De Jood met den bril.
Een Jood, koopman in brillen, bood er eens een' aan een jong Heer te koop aan. - ‘Wat ziet men toch wel door die brillen?’ vroeg de jongeling. ‘Alles, Mijnheer, antwoordde de Jood) wat gij wilt, zoo klaar en duidelijk, als gij zelf begeert.’ - Hierop nam de jongeling eenen bril, zette dien op zijn' neus, en keek op den koopman en andere Joden, die daarbij stonden. ‘Dat is waarachtig (zeide hij) een potsierlijke bril; ik zie er niet anders dan gaauwdieven door.’ - ‘Bewaar mij! (hernam de Jood) na! laat ik toch ook ereis khijken.’ - De Jood zette den bril op, keek den jongen Heer aan, en riep: ‘Na! waarachtig, de Heer heeft gelijk.’