voorname steden onzes Vaderlands, Middelburg, Amsterdam en Groningen, en voorts ook buitenlands voor Göttingen en Petersburg; kunnende daaruit de phases voor andere plaatsen gemakkelijk afgeleid worden. Tot naauwkeuriger bewerking, verbeeldde hij de Zon als stilstaande, en bragt de gansche beweging tot de Maan over, die langs de kromme, in uren van 10 tot 10 minuten afgedeelde, lijn, over de Zon henen, haren schijnbaren weg neemt; trekkende verder door het middelpunt der Zon eene loodlijn, welke den vertikaal verbeeldt, en op deze laatste regthoekig eene andere lijn of hoogte-cirkel, die altijd evenwijdig aan den horizon is: waardoor hij dus gelegenheid geeft, om alles behoorlijk af te passen.
Zeer uitvoerig en naauwkeurig tevens zijn de twee Platen, welke tot dit werkje behooren, als schetsende de eerste de ringvormige verduistering, in hare verschillende standen, voor de vijf genoemde steden, van 12 tot 4 ure, en de tweede, in eene welbewerkte Kaart, al de landen der Aarde, alwaar deze Eklips, bij helder weder, zeer duidelijk zal kunnen gezien worden.
De aard dezes Tijdschrifts laat niet toe, dat wij den Schrijver in al zijne berekeningen volgen. Alwie daaromtrent naauwkeurig onderrigt verlangt, moet het werkje zelf inzien. Wij geven alleen, ten slotte, uit de medegedeelde Tafel, het resultaat op, dat de berekening voor Amsterdam betreft. Volgens dezelve, is deze algemeene Eklips, of voor de Aarde in het algemeen, als volgt:
Het begin, op den middag, waren tijd, ten 12 ure 43½ min., alswanneer de eerste raking der randen van Zon en Maan, ten westen van Zons-toppunt, op 56¾ graden, geschiedt.
Het midden, of de grootste verduistering, bij den kortsten afstand der middelpunten van Zon en Maan, van 1 min. 20,6 sec. ten 2 ure 12 min. en de grootheid der verduistering 11,1 duim.
Het einde, waarbij de laatste raking der randen, ten oosten van het toppunt der Zon, op 91½ graden, geschiedt, ten 3 ure 35 min.
Wij vereenigen gaarne onzen dank aan den geleerden Schrijver met dien des Zeeuwschen Genootschaps, dat zich bijzonderlijk beijvert om den luister en bloei der wetenschappen allezins te vermeerderen.