| |
Lierzangen van Q. Horatius Flaccus in Nederduitsche verzen gebragt door H.G. Oosterdijk, in leven Med. Dr. te Amsterdam.
(Vervolg en slot van bl. 612.)
Keeren wij tot horatius weder, als hij verder zegt:
Scandit aeratas vitiosa naves
Cura: nec turmas equitum relinquit
Ocyor cervis, et agente nimbos
Oosterdijk:
Als wij ons naar zee begeven,
Straks klimt zorg op d'achtersteven.
Zorg verzelt de ruiterij,
Stijgt meê op, en blijft haar bij.
Zorg is rapper, dan de hinden,
Sneller, dan de snelste winden.
| |
| |
Wij hebben hier niets op aan te merken; alles is zoo juist en los, dat men, naar ons oordeel, bijna niet getrouwer en tevens naïver blijven kan; het aeratas missen wij echter, gelijk ook vitiosa; beide heeft van winter behouden, die minder los de plaats van horatius aldus heeft overgebragt:
De zorg stijgt ook in 't schip met koper zwaar beslagen;
De inkankerende zorg rend in der ruitren rij,
Jaagt meer dan de oosterwolken jaagen,
En vliegt een' hertenstoet voorbij.
Het is hier van belang, aeratas behouden te hebben, omdat de rostra, voorstevens, der Romeinsche schepen, met koper beslagen, uitstekende punten hadden, die de vijandelijke vermeestering en beklimming zeer moeijelijk maakten, en tevens de hoogste sterkte te kennen gaven. Ingekankerde behaagt ons niet zeer. Wij twijfelen, of dit hier de beteekenis van vitiosa wel zijn moge. In het schip is hier niet juist, vooral wanneer men aeratas behouden heeft. Men heeft eene bijna gelijkluidende plaats als de onze, L. III. Od. 1. v. 37:
Scandunt eodem quo dominus: neque
Decedit aerata triremi, et
Post equitem sedet atra cura.
Wie denkt niet bij beide plaatsen aan de woorden van onzen nooit genoeg gewaardeerden cats, in het tweede Boek van zijn' Ouderdom?
De mensch wordt omgevoerd door veelderhande zorgen,
Ook dikmaals in der nacht tot aan den lichten morgen;
Geen schip en zeilt zoo ras, geen peert en is zoo snel,
Dat ooit ontvlugten zal het innig zielgekwel.
Bij deze beide plaatsen van horatius denken wij daar aan twee afbeeldingen in de Emblemata Horatiana van den beroemden otto vaenius, die, gelijk velen uit de school van rubbens, bij veel kunstvermogen, weinig smaak bezat. P. 87 ziet men een Romeinsch schip, tegen welks steven de zorgen, afgebeeld als kleine duiveltjes, opvliegen; terwijl aan het strand eene bende ruiterij rent, waarbij op den rug der
| |
| |
ruiters en op het achterste deel der paarden gelijke geduivelde zwarte zorgen zitten en vliegen. Men vindt op p. 86 eene goede navolging van onze plaats van horatius, door denzelfden vaenius, luidende:
Geen mensch ontvlugt, zoo lang hij leeft,
De zorg, die altijd om hem zweeft.
Begeeft u op bezeilde schepen,
Beschrij het allersnelste paard,
Gij zult ze stadig met u slepen,
Zij volgt u met een sneller vaart.
Waarheen ge ook varen moogt of rijden,
De zorg blijft bij u te allen tijde.
Men heeft van o. vaenius, ook van de voorgaande regels van horatius, in dezelfde Emblemata, p. 99, eene daarop zinspelende afbeelding, met eene navolging, p. 98, die inderdaad fraai is:
Wat schiet gij staag naar ander doel,
En zoekt naar rust met groot gewoel?
Al rijdt gij over berg en dalen,
Al vaart gij over zee en zand,
Ze is niet dan in u zelv' te halen;
Vergeefs verlaat ge uw vaderland;
Men moet van lucht niet, maar van zinnen
Verandren, wil men rust gewinnen.
Dat er bij de plaats, Non enim gazae &c. mede een regt gedrogtelijk prentje is, behoeven wij niet te zeggen; men kan het zich ligt verbeelden, en anders vinden p. 85. Op p. 84 vindt men weder eene verdienstelijke navolging:
De zorg, de kwelling van 't gemoed
Wordt door geen schat noch staat verzoet.
't Omringen van veel hofstaffieren
Noch rijkdom noch ontzagbre magt
Verjagen zulke monsterdieren,
Die Vorsten plagen dag en nacht.
Hoe groot men wordt, nog grooter zorgen
Zijn in een hoogen staat verborgen.
| |
| |
Dan, het is meer dan tijd, tot horatius terug te keeren. Wij komen nu tot regels vol van de edelste levenswijsheid:
Laetus in praesens animus, quod ultra est
Oderit curare, et amara lento
Temperet risu. Nihil est ab omni
Oosterdijk volgt het regt naïf aldus:
Die te vrede is, naar het vall',
Zorgt niet, wat nog komen zal;
Kan door gullen lach verzoeten
Bitterheên, die hem ontmoeten.
't Alzins zalig is hier niet.
Altijd, altijd schort er iet.
Wij noemen dit voortreffelijk; geen der edelste geesten zijn vervlogen; het verband tusschen taal en zin is volkomen behouden, en hoe moeijelijk was dit niet! Bij horatius is temperet onnavolgbaar. Waarom lento, een woord hier van de fijnste opmerking, niet liever door stillen, zachten, dan door gullen vertaald is, begrijpen wij wel: oosterdijk volgde de lezing van sommige Handschriften, die laeto hebben, hetwelk, zoo om het voorgaande laetus, als om het meer schilderachtige lento, langzame lach, (wij zeggen glimlach) de ware lezing niet is. Dat bentley lento in leni wil veranderen, is om de vruchtbaarheid van zijn verheven kritisch genie te toonen: was lento niet boven alles verkieslijk, dan ware leni zeker niet onaardig als plaatsvervulster gekozen. Van winter, die ook deze plaats uitnemend heeft overgebragt, is het denkbeeld vrij wel genaderd door zoet, als hij zegt:
Gij, wel te vreên, vermijd in 't nad'rend lot te dringen,
Gij, die door zoet gelach verzoet wat bitter smaakt
In 's waerelds lotverwisselingen:
Niets is alom geheel volmaakt.
Niets bijzonders aan te merken hebbende, kunnen wij ons niet onthouden, om more editorum hier een en ander toch bij te brengen; b.v. L. III. Od. 29. v. 41.
| |
| |
Laetusque deget, cui licet in diem
Dixisse, vixi: cras vel atra
Nube polum Pater occupato.
en vooral bij de regels: Nihil &c., omdat het Grieksch is, de woorden van theognis: (brunckii Poet. Gnom. Ed. 8o. 1784. p. 18.)
Ὀυδείς τοι πάντ᾽ εςὶ πανόλβιος
en euripides, door lambinus aangehaald:
Ὀυϰ ἔςιν ὅςις πάντ᾽ ἀνὴρ έυδαιμόνει
Horatius vervolgt:
Abstulit clarum cita mors Achillem:
Longa Tithonum minuit senectus.
Et mihi forsan, tibi quod negarit,
Oosterdijk:
Jong moest held Achilles sneven,
Tithon smartte 't lange leven.
Ik geniet voor mij misschien,
Wat ge u nooit vergund zult zien.
Van winter:
De bukkende ouderdom sleet grijzen Tithon's krachten;
Achilles, wijd vermaard, wierd ijllings neêrgeveld;
'k Mag van den tijd wellicht verwachten
Iets, 't welk voorbij u heenen snelt.
Laat ons een en ander ten toets brengen. Horatius wil de stelling, dat niets in allen deele gelukkig is, door voorbeelden ophelderen. Hij kiest daartoe regt eigenaardig die van Achilles en Tithonus. De geschiedenis van den eersten en van zijn' vroegen dood is bekend. Homerus geeft hem daarom ook het bovengenoemde epitheton μινυνθάδιος, en zij- | |
| |
ne eigene moeder betuigde: Τοι ἆισα μινυνθάπερ, ὄυτι μάλα δήν. Om veel kennis uit te kramen, konden wij omtrent Tithonus verwijzen naar den geleerden Scholiast bij homerus, Il. λ v. 1, en naar servius bij virgilius, AEn. L.I. v. 489; maar gemakkelijker is onder anderen over hem te zoeken in het Dictionarium van lloydius. Kort en goed. Omdat vrouw Aurora hem regt teeder beminde, zoodat ze den lieven Memnon baarde, kreeg hij, op zijn verzoek, een altoosdurend leven; maar alzoo verschrikkelijk lang ond, zwak en krom blijvende, en altijd langzaam uitterende, was hij maar regt in zijn' schik, dat hij in een' krekel veranderen mogt. De vlugge πόδας ὠϰὺς en kort levende Achilles staat dus aardig over tegen den krommen, lang levenden Tithonus. De eerste was de beroemdste held; de andere een weinig beduidend, versleten minnaar, zich zelven en anderen tot last levende: had Achilles vlugge voeten en veel roem, hij had toch maar een kort leven; had Tithonus overlange levensdagen, hij miste roem en luister des levens. De woorden van
horatius, letterlijk vertaald, zijn deze: ‘Een rasse dood nam den beroemden Achilles weg; een lange ouderdom heeft Tithonus verminderd, en misschien zal de tijd mij toebrengen, wat dezelve u zal onthouden hebben.’ Hora voor tempus, naar het Grieksche ὣρα, de tijd, ook een gedeelte van eenigen tijd, een jaargetij, een uur van den dag, een leeftijd. De tweede regel van oosterdijk drukt, onzes oordeels, niet uit het eigenlijk Latijn; smartte staat hier niet bij horatius. In minuit vinden wij iets eigenaardigs. Tithonus, bukkende en krom, werd, als ware het, kleiner en minder; het woord is dus regt schilderachtig, hetwelk van winter te regt in bukkende heeft willen behouden, voorzigtig tevens, in sleet Tithon's krachten, eene andere uitlegging van minuit volgende, waardoor het de kracht heeft van verteren. De laatste regels van oosterdijk bevallen ons beter; schoon het voor mij overtollig is. Iets, 't welk voorbij u heenen snelt, is, naar onze gedachten, niet juist en gelukkig bij van winter.
Om den afstand, die er tusschen zich en den rijken Grosphus bestond, te doen gevoelen, en zijne eigene tevredenheid krachtig in het licht te stellen, eindigt horatius aldus dezen voortreffelijken Lierzang:
| |
| |
Te greges centum, Siculaeque circum
Mugiunt vaccae: tibi tollit hinnitum
Apta quadrigis equa: te bis Afro
Vestiunt lanae: mihi parva rura, et
Spiritum Grajae tenuem Camoenae
Parca non mendax dedit, et malignum
Greges; de rijkdom bestond voornamelijk in landerijen en vee; ἄνδρες πολυβοῦται, menschen van veel ossen, zegt homerus. Men denke maar om tibullus, L.I. El. 1. v. 2.
Divitias alius fulvo sibi congerat auro,
Et teneat culti jugera multa soli.
Centum is een bepaald getal voor een onbepaald, een groot getal, veel. Siculae, omdat men in het vruchtbaar Sicilië de beste runderen had. Zie onder vele anderen virgilius, Ecl. XI. v. 23.
Mille meae Siculis errant in montibus agnae.
In plaats van het prozaïsche: Gij bezit vee en paarden, zegt horatius hier regt dichterlijk: Rondom u loeijen honderd koeijen, voor u briescht het paard. Apta quadrigis. Tot de spelen en wedloopen werden de schoonste en moedigste paarden gekozen; de Romeinen hadden daar veel zorg voor, en stelden er hoogen prijs op. Men denke maar om L.I. Od. 1.
of nog liever om de regels van virgilius, Georg. L. III. v. 49:
Seu quis-Olynipiacae miratus praemia palmae
Lanae voor wollen kleederen. Afro, Tyrisch. Bis tinctae; de Grieken zeggen in één woord δίβαχος, welk woord cicero als Latijnsch opneemt, Epist. ad divers. L. II. Ep. 16. Curtius dibaphum cogitet. De wol werd tweemaal door het
| |
| |
purper gehaald. Vergelijk onder anderen horatius, Epod. 12. v. 21.
Muricibus Tyriis iteratae vellera lanae
en tibullus, Lib. IV. El. 2. v. 16.
Vellera det succis bis madefacta Tyros
Murex, eigenlijk een schelpvisch of purperslak; het bloed of vocht van dezen visch gaf een heerlijk purper. Rura is hier landgoed. De Villa Horatiana is genoeg bekend. Spiritus, zooveel als facultas poetica; de genie van op Griekschen trant te dichten. Vergelijk propert. L. III. El. 15. in fine.
Qualis Pindarico spiritus ore sonat.
Poetam quasi divino quodam spiritu inflari, vindt men onder anderen bij cicero, pro Archia, C. VIII. - Grajae. De Grieken waren de voorgangers der Romeinen, en de meeste Latijnsche gedichten zijn, zoo niet navolgingen van het Grieksch, ten minste op Grieksche leest meestal geschoeid. Horatius zegt daarom, Art. Poet. v. 323.
Grajis ingenium, Grajis dedit ore rotundo
Vergelijk horatius zelven, L. III. Od. 30. v. 13.
Princeps Aeolium carmen ad Italos
Parca, hier zoo veel als fortuna, fatum. Non mendax. Vergelijk Carm. secul. v. 25. Parcae veraces; hier: die mij in mijne wenschen niet te leur stelt. Vulgus malignum; het slechte gemeen, het gemeen, dat nijdig is, kwalijk spreekt en handelt. - Maar, ons alzoo toegevende in onzen lust tot ophelderen, zouden wij de vertalingen van oosterdijk en van winter wel vergeten. Laat ons zien, hoe beide het voormelde hebben overgebragt.
| |
| |
Oosterdijk:
Gij moogt honderd kudden tellen,
Die u blatende verzellen.
't Siciljaansche rundervee
Vlugge rossen hoort gij brieschen,
Die ten dienst uws rijtuigs wiessen.
Wol, geverwd met purpergloed,
Dekt u, meer, dan ik, gegoed.
't Lot, dat zich niet laat weêrstreven,
Heeft een landhoef mij gegeven,
Wel niet groot, maar ook er bij
Smaak in Grieksche poëzij.
't Doet mij, wat ik ook moog hooren,
Aan geen zot gemeen mij storen.
De vertaling is los, en, gelijk oosterdijk meestal en met veel verstand doet, zoo gemakkelijk en voor den Hollandschen lezer geschikt, dat dezelve de natuurlijke gedwongenheid van alle vertaling schijnt te missen. Daaraan, echter, moeten wij ook hier weder iets opofferen. Het blatende is niet regt juist, en de woorden gestadig en meê zijn overbodig; bis en tenuem hebben wij daarentegen vergeefs gezocht. De vertaling van apta quadrigis zal men zien, dat, naar onze uitlegging, niet volkomen de ware meening uitdrukt, evenmin als die van non mendax. Spiritus is niet smaak. In de laatste regels is ook wel iets overbodig, b.v. maar ook er bij, hetgene ver van poëtisch is. Voor los hadden wij ook liever een ander woord. Het geheel, echter, bevalt ons wel.
Nemen wij nu voor het laatst in handen den horatius van van winter; een boek, dat wij nimmer zonder eerbied voor dien braven, kundigen en vlijtigen man opvatten: hij heeft de voormelde plaats dus vertolkt:
Rondsom u loeit het veld door Sicieijaansche koeijen;
Ik zie door wollig vee uw landpaleis omringd,
Uw kleed met dubbel purper gloeijen;
Uw vierspan briescht, en trapt, en springt.
| |
| |
Inschiklijk, heeft aan mij de gunst der schikgodinnen
Een' weinig Griekschen smaak van dichten toegedacht;
Zij doet me een kleine landhoev' minnen,
Waar ik het boos gemeen veracht.
Niet het veld, maar de koeijen loeijen; dat deze omzetting hier wat vrij en gewaagd is, zouden wij met grond durven beweren. Uw landpaleis is om het volgende kleine landhoeve; dit keuren wij niet af. Het centum blijven wij toch eenigzins missen; schoon, wel is waar, omringen een groot getal aanduidt. Uw kleed met dubbel purper gloeijen, is een regt fraaije, krachtige en juiste regel; van voor met zou de kracht misschien nog vermeerderen. Wij prijzen het: uw kleed gloeit, voor het flaauwere: vestiunt lanae; men mag het oorspronkelijke, vooral in lierzangen, wel door een enkel woord, ook in vertalingen, nieuwen gloed bijzetten. De volgende regel: uw vierspan enz., voor apta quadrigis, is krachtiger en schilderachtiger dan bij oosterdijk, en laat meer ruimte voor beide opvattingen. Misschien laten zich de beide uitleggingen wel vereenigen; anders blijven wij, als een koppig litterator, bij ons gevoelen. Tegen de gewoonte van van winter, is hier de Latijnsche tekst vermeerderd; het doet echter hier geen kwaad. Ook hij vertaalt spiritus door smaak, maar voegt er van dichten te regt duidelijkshalve bij. Het woord inschiklijk, vooral in het begin van een' regel, is noch zoetvloeijend noch poëtisch; schoon het denkbeeld van non mendax er vrij wel door is uitgedrukt. Op het overige hebben wij niets aan te merken, als zeer juist en gelukkig overgebragt.
Ziet daar dan, Lezers! onze geleerdheid, gelukkig of ongelukkig, zoo gij maar wilt, uitgekraamd! Ziet daar veel gecommentarieerd, maar ook veel gedivagueerd; dat is te zeggen, veel omgehaald, dat gemakkelijk kon achterwege gelaten zijn! Gij hebt nu zeker een' grooten dunk van onze geleerdheid; maar laat ons u in de ooren fluisteren, dat het maken van wijdloopige animadversiones zoo veel moeite en kunst niet inheeft als het wel lijkt, mits men van goede editiones of dictata voorzien zij. Ééne zaak, echter, dient er een weinig bij, die wij, om toch niet één woord te gebruiken, met drie, tact, gevoel, smaak, uitdrukken. Dit nu krijgt men zeker beter en vaster, door de Ouden, dan door
| |
| |
lateren te bestuderen; waarom ook zelfs vertalingen of navolgingen, vooral zulke van regt kundige mannen als van winter en oosterdijk, bijzonder aan te prijzen zijn voor hen, die het oorspronkelijke niet verstaan. Beider werken zijn voortreffelijk, en, ondanks onze kritiek, heerlijke proefstukken van vlijt, smaak en kennis. Van winter is naauwkeuriger, oosterdijk losser en bevalliger. De roem van den laatsten is door deze vertaling van horatius te regt in waarde uitnemend toegenomen; en, schoon waar is en waar blijft het gezegde van huygens:
't Vertaalde scheelt zoo veel van 't onvertaalde dicht
is het toch ook waar, dat, om Lierzangen van horatius zoo uitstekend over te brengen, men een man moet zijn van hoogst zeldzame bekwaamheid, gevoed met de edelste keur van vroegere en latere letterwijsheid.
|
|