Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1819
(1819)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 643]
| |
Lektuur voor den beschaafden Stand, bestaande in Bijdragen tot de Geschied-, Land- en Volkerenkunde, geschiedkundige Anecdoten, enz. van Dr. G.W. Becker, A. Kuhn en anderen, overgenomen uit het Berlijner Tijdschrift, Der Freimüthige. Te Amsterdam, bij de Wed. H. van Kesteren en Zoon. In gr. 8vo. VIII en 275 Bl. f 2-12-:Sedert eenigen tijd begint men, niet tevreden met ons rijp en groen uit Hoogduitsche boeken op te disschen, nu ook al tijdschriften te vertalen; zoodat wij, als het zoo voortgaat, eerlang eenen vertaalden nadruk van het Morgenblatt, de Zeitung für die elegante Welt, een half dozijn Almanakken, en misschien zelfs wel van den Hamburgschen Correspondent, te wachten hebben. En toch is ons Land, naar evenredigheid zijner grootte, rijker misschien dan eenig ander in veelomvattende Geleerden, in bekwame Letterminnaars, mannen, bij uitstek in staat, om voor het Publiek te schrijven. Maar ongelukkig verkiezen dit velen onzer bekwaamste mannen - niet, en laten dus, in spijt der pogingen van vele oorspronkelijke Schrijvers in de moedertaal, die den algemeenen leeslust niet geheel verzadigen kunnen, het veld open voor den drom der Vertalers, die ons, bij eenige goede produkten, met een' zondvloed van prulschriften overstelpen; althans met zulke werken, die een tamelijk bedreven Geletterde even zoo goed als de Duitscher uit Journalen of Reisbeschrijvingen kon bijeenrapen. Vandaar die stapel van werken zonder orde of plan, uit losse brokken zamengesteld, alleen geschikt om de oogenblikkelijke leesdrift te verzadigen, en waartoe, zoo als gezegd is, de uitheemsche boeken niet meer voldoende schijnen, zoodat men ook hunne Couranten te baat neemt. Wij willen hiermede niet zeggen, dat het voor ons liggende werk in den eigenlijken zin een prulschrift is. | |
[pagina 644]
| |
Maar de Vertaler herinnert ons in de Voorrede een dubbeltal voorloopers van dezen zijnen arbeid, door hem Verpoozingen en Nieuwe Verpoozingen genoemd, en een' ruimen voorraad van aangename verdichtselen bevattende. Dus Romanlectuur uit Couranten! Dit werk is van eenen meer ernstigen aard, zegt de Vertaler, en geschikt voor nadenkende lezers. Nu! veel nadenken behoort er juist niet toe; maar het bestaat toch uit historische feiten, of berigten uit vreemde landen, en heeft als zoodanig eenige meerdere waarde, dan al die ontelbare zedelijke of zedelooze verhalen en verhaaltjes, waarmede men den kostelijken tijd aan onze jeugd van beide seksen ontsteelt. Verreweg het grootste gedeelte is den geschiedkundigen reeds van elders bekend, en dus niet nieuw, hoewel voor den dagelijkschen lezer niet onaangenaam, of geheel nutteloos. De helft des boeks bevat een verslag van de heldendaden des beroemden Albanischen helds, die 24 jaren lang in de bangste tijden Europa's voormuur tegen de Turken was, george castrioto, bijgenaamd skanderbeg, dat is: Vorst alexander (en dus niet, gelijk in het opschrift staat, george skanderbeg), en van de zeden van deszelfs landgenooten, de Albanezen. Dit verhaal schijnt uit goede bronnen geput. De andere stukken zijn onevenredig klein, bij dit vergeleken, en van zeer verschillenden inhoud. Rousseau, saadi, hendrik IV, de Weduwe van alexis, Zoon van peter I. (Schoonzuster van Keizer karel VI, en echter de Vrouw van een' Franschen Luitenant, met wien zij op Mauritius een' tijd lang doorbragt, en naderhand met een' even zoo onbekenden Franschman hertrouwde; eene wezenlijk belangrijke gebeurtenis), hans stade, een Duitsch Reiziger uit de 16de Eeuw, die in het grootste gevaar was van door de Wilden te worden opgegeten, en slechts door hun bijgeloof in het leven bleef (een mede niet onaardig verhaal), Mesopotamie, Mingrelië, Geneve, het feest der Schotirs of wedloopers in Perzië, de moorendans der Korsikanen, de | |
[pagina 645]
| |
Turksche markten of bazaars, de banditen der Ukraine, behalve nog eenige kleinere vertellingen of aardrijkskundige trekken, - maken den inhoud van de tweede helft dezes boeks uit. Den geest van kotzebue, die alles behalve een voorstander van den Godsdienst was, waartoe men hem, na zijnen zekerlijk zeer ongelukkigen dood, heeft willen maken, - dezen geest herkennen wij in het stukje: de Aardrijkskunde der eerste Christenen. Het strekt, om eene hatelijke vlek van drieste onkunde op de eerste belijders van het Christendom te werpen, uit hoofde der buitensporige gevoelens van enkele Kerkvaders nopens de gedaante der Aarde; en men verzuimt niet, deze gevoelens bij de betere kennis van den Heiden ptolemeus te doen afsteken. Dit is de staatkunde uit de school van voltaire en gibbon. Waar zou het heen, indien men al de dwaasheden, door het brein van Wijsgeeren uitgebroeid, aan de Wijsbegeerte wilde te last leggen? En deze gevolgtrekking zou toch even juist zijn als die, welke de vierkante Aarde en het stevige Hemelgewelf aan de Christenen, als Christenen, toeschrijft. Voor het overige citeert de Schrijver niet, vanwaar hij dit vertelseltje heeft, denkende misschien: Geen mensch zal dit in de folianten der Kerkvaders gaan opzoeken; die thans zekerlijk te weinig gelezen worden. Men voegt er den kwaadaardigen zet bij: dat men uit den Bijbel alles bewijzen kan. Het vertelselmakertje moet den Bijbel slecht gelezen hebben; anders zou hij weten, dat de Bijbel niet alleen nergens van eene vierkante Aarde spreekt, maar dat zelfs jesaïas van den kloot der Aarde gewaagtGa naar voetnoot(*). Uit al het gezegde blijkt, dat dit boek voor een verloren uur niet kwaad, maar te oppervlakkig is, om er eenige solide geschiedkennis uit op te doen. Op bl. 192 wordt Nieuw-Holland in of digt nabij Louïsiana geplaatst. |
|