zoeken valt. Ten slotte geeft hij op, wat hij zich zelven door dit werk oplegt en van anderen verzoekt. - Dit is de hoofdzakelijke inhoud van het eerste gedeelte, hetwelk als eene soort van inleiding is.
In het tweede gedeelte wordt gehandeld over de onderscheidene bezigheden, aan het Predikantsambt verbonden. De Schrijver begint met het belang eener algemeene beschouwing. Hij brengt de gewone bezigheden van den Predikant, in zijne eigene Gemeente, tot deze vier, welke hij ieder afzonderlijk ontwikkelt: voorgang en bestier in gemeenschappelijke Godsdienstige oefeningen; onderwijs en vermaning; opzigt en tucht; handhaving der goede orde. Behalve deze gewone bezigheden, heeft de Predikant ook niet zelden eenige buitengewone, tot welke hij als raadgever en als menschenvriend geroepen wordt. Ook heeft hij somtijds ambtsbezigheden buiten zijne Gemeente. Hij heeft, verder, eigene letteroefeningen en huisselijke bezigheden. Op dit alles vestigt de Schrijver ook zijn oog, geeft daarna de verschillende moeijelijkheden voor den Leeraar op, en eindigt dit gedeelte met verschillende hartelijke en gepaste raadgevingen.
Het derde gedeelte is eene gedachtenis aan wijlen den waardigen en voorbeeldigen Utrechtschen Predikant jacobus hinlópen, over welken onze Schrijver in 1803 eene Leerrede heeft uitgesproken, tot tekst nemende Hebr. XIII:17, welke Leerrede alhier in haar geheel gegeven wordt.
Ten vierde vindt men een verslag van de Leger-predikatiën, voor Nederlandsche Krijgslieden gehouden, in den herfst des jaars 1818.
Hierop volgt, in de vijfde plaats, eene bedenking aangaande den zin van het XVIIde Artikel van het Synodale Reglement op de uitoefening van kerkelijk opzigt en tucht.
Eindelijk wordt er een woord bijgevoegd over Bijbeloefeningen.
Uit deze opgave allen van het hoofdzakelijke, in het