te toe, en in 1647 had het reeds eene uitgestrektheid van 17,082 morgen verkregen. Hoe strookt dit met de opgaaf van bl. 2, volgens welke het, in 1643, toen leegwater zijn ontwerp van droogmaking schreef, reeds op 20,000 morgen berekend werd? Hoe strookt daarmede, volgens bl. 8, dat, nadat het in 1687 nog weder 1,018 morgen had ingezwolgen, het in 1739 en 1740 op 19,500 morgen, dus nog 500 morgen minder, dan leegwater het, omtrent eene eeuw vroeger, geschat had, berekend werd? Had leegwater zich dan een duizend morgen of vijf vergist? Wij weten het niet.
Nadat van de wording van het Meer gehandeld is, spreekt de Schrijver van de klagten, die over de vergrooting van hetzelve, op verscheidene tijden, werden ingebragt, en van hetgene men meende, dat tot deszelfs beteugeling konde gedaan worden. Dan komt er een verslag wegens deszelfs oevers, en daarop een onderzoek van deszelfs gronden. Nu zal de Schrijver overgaan tot het berigt wegens de plannen van voorziening, en wel I. van de uitwatering bij Katwijk, aan het Mallegat, in 1572, II. van de droogmaking van het Haarlemmermeer, volgens het plan van jan adriaansz leegwater, III. de droogmaking, ontworpen in 1742, door m. bolstra. Doch vooraf wordt nu nog gesproken van den invloed, dien de staat van het Meer op den algemeenen waterstaat van Rijnland heeft, van nieuwe klagten over de verwoestingen, die het Meer aanregtte, daaruit ontstane raadplegingen, proefnemingen, peilingen enz., die ten gevolge hadden, dat men tot het ontlasten van den Rijn bij Katwijk besloot. Nu volgt het berigt van het graven van het Mallegat, en deszelfs volgende verstopping, - van overwegingen, om het weder te openen, waarvan niets gekomen is, - van den naam van Nieuwen Vliet, die aan hetzelve gegeven is, - van het visschen in dien vliet, en van een kreupel dicht, op het verstoppen van het gat gemaakt. Verder wordt onderzocht, waarom