een' reus, in verstand, braafheid en aanzien, voor zich te hebben. Doch anderen, aan de dwaling van zekeren Ridder gedachtig, zullen eer van een' wind-molen spreken, om deze algemeene spil draaijende: dat men de groote Heeren slechts hunnen gang behoort te laten gaan, want dat er anders ligt ontevredenheid en tweedragt ontstaat. Dat is nu zeker eene kostelijke leer, bij welke alle misbruiken, die ooit in staat of kerk geheerscht hebben, veilig bewaard zouden zijn gebleven, en der wereld tegelijk vele moeite en onrust bespaard was. Jammer slechts, dat zij er niet meer in wil, en de Heeren appelius en falck zich waarschijnlijk zelve tegenstanders van dat monnikendom zullen verklaren. Ook zou Z.M. zeker zeggen: non tali auxilio! en zijn hoofd zwaar gefronseld hebben, indien Hij, dit boeksken lezende, gezien had, dat men Hem in staat achtte, even daarom dat het aangenomene stelsel hevig tegengesproken is, en dus uit enkele stijfhoofdigheid en om te toonen, dat Hij de baas is, aan hetzelve vast te houden. - Maar nu de bewijzen, dat de Briefschrijver onregt gehad heeft? de daadzaken tegen de zijne overgesteld? de oplossing van het raadsel, dat men, bij ééne vooronderstelde bedoeling, zoo ongelijk zien en kiezen kan? Van dit alles hebben wij te vergeefs een woord gezocht. Het éénige, wat schijn van klem heeft, is des Briefschrijvers aangehaalde betuiging, dat hij wel wist, dat zijne betoogen de zaak niet zouden veranderen. Doch is dan de waarheid, voor het vervolg, voor den nakomeling, voor de geschiedenis verloren, omdat wij naar dezelve niet willen luisteren?