| |
Reize naar Indië, Ceylon, de Roode Zee, Abyssinië en Egypte, in de jaren 1802 tot 1806, naar het Engelsch van den Burggraaf George Valentia. Met Platen. IIIde Deel. Te Haarlem, bij F. Bohn. In gr. 8vo. 372 Bl. f 3-15-:
Het derde Deel dezer gewigtige Reize verplaatst ons uit Indië naar Arabië, (waar de Schrijver reeds eenmaal geweest was) naar Abyssinië en Egypte, en doet ons de tot nu min bekende Roode Zee, tot zelfs in kleine nautische bijzonderheden, kennen, die voor den Zeevaarder van groot, voor het Algemeen van minder belang zijn. Van Abyssinië, daarentegen, leeren wij met den Reiziger slechts den uitersten noordoostelijken zoom kennen; het vierde Deel (hetwelk wij den Lezer in een volgend No. zullen doen kennen) is aan een' uitstap van den Heer salt in hetzelve, en aan de beschrijving van dat land, bijna uitsluitend toegewijd. Wij hebben, bij dit Deel vooral, het gemis eener Kaart zeer gevoeld; te meer, daar er zoo vele nieuw ontdekte eilanden, havens en reeden in vermeld worden.
Zie hier den voornaamsten inhoud. Lord valentia bekwam onverwacht bevel, in plaats van naar Bassora, naar de Roode Zee te vertrekken. Na een kort bezoek bij den Dola
| |
| |
of Gouverneur van Mocha, begaf hij zich, over het groote eiland Dhalac, naar het kleinere Massouah, waarvan de Nayb, of Muzelmansche bevelhebber, zich, niet zonder reden, de poort van Abyssinië noemt. Ook bruce kwam door Massouah in dat land, en het zou gewis voor de gemeenschap, die de Britten thans met Abyssinië zoeken, ongemeen voordeelig zijn, wanneer die kleine tirannen aan de Abyssinische kust, waarover de Lord zich ten sterkste beklaagt, door de Christelijke inwoners van dat land verdreven werden. Zelfs de Engelschen waren te Massouah niet vrij van onaangenaamheden. De vrees, nogtans, voor den Britschen naam, hier vooral ten toon gespreid bij de uitrusting, die in 1800 uit Indië naar Egypte stevende, en zoo krachtdadig tot verdrijving der Franschen medewerkte, het bevel des Grooten Heers, om alle havens, die eenigen weêrstand aan de Engelschen zouden durven bieden, te vernielen, hadden voor Lord valentia, die met al den luister en het aanzien eens Vertegenwoordigers der Oostindische Maatschappij verscheen, eene zeer gunstige uitwerking; hij werd overal met blijken van ontzag ontvangen, hoewel misschien met verkropte spijt, zoo als men uit andere stalen van de denkwijze der Arabieren ten aanzien der Engelschen bijna zoude moeten besluiten. Wanneer er eenige kans was, Britsche matrozen tot afval van het Christendom en aanneming van den tulband te lokken, verzuimde de Dola van Mocha zulks nooit. Het zou ons niet verwonderen, indien deze, slechts gedwongene, toegeeslijkheid van
den Bevelhebber en van de Arabieren, omtrent de Engelschen in het algemeen en Lord valentia in het bijzonder, eenigen invloed had gehad op zijne beoordeeling van het karakter diens volks, welke veel ongunstiger is dan die van niebuhr. Doch keeren wij tot onzen Reiziger zelven terug.
De armoede der bewoners van de eilanden in de Roode Zee tusschen Abyssinië en Arabië is inderdaad treurig, door de menigvuldige droogte bij de brandende zon. Dan ververspreiden de neêrgevallene geiten - het voornaamste voedsel des volks - eene pestlucht, die de ramp nog vermeerdert. Despotismus, het ergste van allen, voegt zich bij deze onheilen der natuur, om dezelve te verzwaren en bijkans te vereeuwigen. Het gedrag der Reizigers op deze eilanden was geenszins voorbeeldig, en de landgenooten van eenen
| |
| |
cook onwaardig: zij roofden de grafsteenen, het dierbaarste der weinige eigendommen van deze ongelukkigen, in weêrwil van derzelver gemor en tegenstand. Van Massouah ging de reis langs de kust noordwaarts op door de reeks van klippen en eilanden, die de eenzame kust van Nubië zoomen: de moeijelijke scheepvaart werd beloond door de ontdekking van eene prachtige haven, waarin de gansche Europesche vloot zou kunnen liggen, (door den Schrijver Port Mornington genaamd) niet verre van Ptolemaïs Theron, waar de Alexandrijnsche Koningen olisanten jaagden, en bij de Wellesley-eilanden, (volgens den Lord de Latomiaansche eilanden van strabo.) Verder kwam men te Souakin, weleer eene zeer groote handelstad, die onder de eerste Portugesche Reizigers in drukte slechts voor Lissabon onderdeed, thans diep vervallen, schoon de haven nog even goed is als toen. Meer noordelijk, waar eenige berigten der Alexandrijnsche Schrijvers en der vroegere Portugezen de éénige gidsen onzer Reizigers waren, ontmoetten zij de Vasten en Muizenvallen-baai; namen, die van hunne kwade luim over tegenwind getuigden. Het was hun zelfs onmogelijk, door den aanhoudenden wind uit den noordhoek, (de etesiae der Ouden, die de wolken naar de Abyssinische bergen bijeendrijven, en dus de regens veroorzaken, waardoor de Nijl overvloeit) de haven Macouar te bereiken, die men op tien Eng. mijlen afstands reeds in het gezigt had. De spijt hierover was te grooter, omdat, volgens de Portugesche berigten, Macouar (Saleka) niet slechts eene
voortreffelijke haven, maar zelfs waarschijnlijk het Berenice Panchryson der Egyptenaren, en dus eene goudmijn is. - Het verblijf van bruce alhier wordt door Lord valentia regtstreeks een verdichtsel genoemd, daar de afstanden, door denzelven opgegeven, geheel en al valsch zijn. (Over het algemeen oordeelt Lord valentia geheel niet gunstig over zijnen voorganger in deze weinig bereisde streken, en beschuldigt hem ook elders (bl. 278) van leugenachtige berigten omtrent ali-bey, en van het verdichten der teekeningen, door hem in Egypte en Abyssinië vervaardigd.) - Men moest dus terug naar Mocha, hetwelk alleen door den koffijhandel bestaat, niet fraai, slecht bebouwd is, en niet meer dan 5000 zielen bevat. Wij zagen reeds, dat de Lord den Arabieren niet gunstig is; maar wanneer hij op de eene bladzijde (bl. 112 reg. 5 v. ond.) zegt, dat zij weinig werk
| |
| |
van hunnen Godsdienst maken, en op de andere, (bl. 113 reg. 1 v. ond.) dat zij dweepende aanhangers van mahomed zijn, zoo weten wij zulks niet te rijmen, daar onverschilligheid en dweeperij lijnregt tegen elkander overstaan. Het is vreemd, dat, schoon zij op gezette tijden de Godheid aanroepen, zij zich echter aan veel meer Heiligen wenden, dan er in den Roomschen Kalender (Almanak) gevonden worden. Een zonderling verschijnsel is deze zucht tot Veelgodendienst, bij het menschdom reeds ontstaan in de kindschheid der wereld, en door de Mozaïsche zoowel, als door de Christelijke leer en Mahomedaansche wetgeving, hoe streng ook alle drie tegen den dienst van eenig schepsel gekant zijn, zelfs bij hare belijders niet geheel gestuit. De Wechabiten of Wehabiten trachten thans in Arabië dit bederf van het Islamismus te stuiten, maar (volgens den kenschetsenden aard van alle valsche Godsdiensten) door geweld en het zwaard. Zie hier hunne geloofsbelijdenis: Er is slechts één god. God bestaat, en mahomed is zijn Profeet. Handel naar den Koran en naar de woorden van mahomed. Het is noodeloos, den Profeet om den zegen gods meer dan eenmaal in uw gansche leven te bidden. Men moet den Profeet niet aanroepen, om bij god onze voorspraak te zijn: want zijne bemiddeling zou zonder vrucht blijven. Maar op den dag des oordeels kan hij u helpen. Roep niet den Profeet, roep god alleen aan. (Bl.
141.) Op het oogenblik, dat onze Reiziger zich in Arabië bevond, waren de beide Heilige Steden Mecca en Medina achtervolgens in de magt dier bekeerders gevallen: zij gedroegen zich aldaar, ten minste te Mecca, ongemeen vreedzaam, en zelfs zoo staatkundig, dat zij al de ingaande en uitgaande Regten boven de 2½ pCt. afschaften, om de kooplieden niet af te schrikken. De dood van den vader des veroveraars, sehoud, deed hen deze verovering ontruimen; en de voorspelling, dat het trotsche gebouw van den Islam sedert de verovering van Mecca in 1803 zijne verdwijning kan dagteekenen, is niet vervuld; veelmeer zijn de Wehabiten nog in dit loopende, of het vorige jaar, door den Pacha van Egypte geheel en al verslagen, en hunne magt is voor langen tijd geknot, - het gevolg hunner onverdraagzame, onstaatkundige wreedheid tegen andersdenkenden! - Onder de andere, veelal belangrijke, berigten nopens de kusten der Roode Zee, teekenen wij dit aan, dat de Tehame,
| |
| |
of het vlakke land langs de Arabische kust, gewis eenmaal oever der zee is geweest, zoo als uit de stukken van verongelukte schepen, schelp-lagen, enz. blijkt, die men op 6 voet diepte vindt, en die zich dan nog 17 voet diep uitstrekken; - dat de Samauliërs, een volk, ten zuiden der straat Bab-el Mandab, tegenover Arabië, die noch Negers noch Arabieren zijn, veel handel op het Arabische schiereiland zoowel, als met de binnenlanden drijven, eene soort van scheepvaartsäkte hebben, en misschien eenmaal de beste leidsleiden der Europeërs naar het zoo lang vergeefs gezochte hart van Afrika kunnen worden, in weêrwil der verzekering van bruce, die hen als woest afschildert; - dat de Amerikanen reeds in 1804 sterk op Arabië handelden, en toen 200 pCt. gewonnen hadden, waardoor de uitvoer van koffij over Egypte dadelijk tot op de helft verminderde; - eindelijk, dat de Mahomedanen de daadzaak, door bruce ten voordeele der veelwijverij aangevoerd, dat er in het Oosten twee meisjes tegen éénen jongen geboren worden, bevestigen; terwijl geachte Christen-reizigers die nogtans ontkennen.
Van Mocha vertrok Lord valentia, andermaal over Massouah en langs de Abyssinische kust, naar Djedda, de haven van Mecca, van welks Sherif hij geheel geene gunstige getuigenis aflegt, en waar de handel geweldig lijdt door de schraapzucht van dien bevelhebber. Van hier ging de reis op Suez, en vervolgens over land met eene Arabische karavaan, met welke men vriendschap gemaakt had, naar Cairo. Hier werd het kasteel, en in den omtrek werden de Piramiden bezocht, en vervolgens zakte men den Nijl af tot Rosette, zag Alexandrië, deed een' uitstap naar Damiate, keerde dwars door de Delta weder naar Alexandrië, en vandaar over Malta en Gibraltar naar Engeland terug. Zeer veel nieuws hebben wij hier niet aangetroffen; maar wie kan zulks ook verwachten van een Land, dat, sedert meer dan eene eeuw, door zoo vele, en daaronder zoo voortreffelijke, Reizigers is bezocht? Geenen dier Reizigers berispt valentia, dan (zoo als gewoonlijk) bruce, en nevens hem savary, wiens beschrijvingen als opgesmukt en romanesk worden voorgedragen; deszelfs betooverende schilderij van Damiate komt althans geheel niet meer te pas, daar de rivier haren loop heeft veranderd, zoodat de arm, die naar Damiate gaat, thans zeer
| |
| |
verzwakt is, en zelfs voor de stad zont water heeft, waardoor dan ook al de lusthoven aldaar verdwenen zijn. Het groote meer Menzaleh, vóór de komst der Franschen in Egypte bijna onbekend, wordt vervolgers beschreven. De toestand van Egypte komt hier als zeer rampzalig voor; de verdrukkingen der kleine tirannen moeten alle geloof overtreffen; de landbouw wordt verdrukt; zelfs Muzelmannen worden door de Turken goedsmoeds doodgeschoten, om hunne behendigheid in het mikken te toonen: doch, hetgene men niet vermoeden zou, de ingezetenen verwachten, volgens Lord valentia, al hun heil van de Engelschen, aan welke de Bey's zouden hebben aangeboden het Land over te leveren, om hen van de verdrukking der Albanezen (de lijfwacht van den Pacha) te bevrijden, (bl. 323, 353;) terwijl nogtans die zelfde menschen, thans zoo verdrukt, den Engelschen vreesselijke vervloekingen hebben nagezonden, omdat zij hen, bij de ontruiming des Lands, aan die zelfde Albanezen ter prooije hebben gelaten. (Bl. 354.) Zouden dan de lessen der ondervinding voor deze menschen niets afdoen? De Vertaler had voorts wel in eene Noot mogen aanteekenen, dat, na de uitgave van dit werk, de magt der Bey's geheel vernietigd is, en zij zelve door den Pacha verraderlijk vermoord zijn, die daarentegen thans, zoo het schijnt, fabrijken, koophandel, en meer of min beschaving, in de aloude wieg van kunsten, wetenschappen en wetgeving zoekt in te voeren. Het zal dan ook wel eens gebeuren, dat hij, op het voorbeeld der Franschen, die welgemeste Egyptische Priesters van hunne rijkdommen ontlast, welke misschien nog 100,000 P. st. jaarlijksch inkomen hebben, gelijk suleiman el
faschume, dienaar der Moskee te Cairo, die vóór den togt der Franschen naar Egypte bezat. - Nog ééne bijzonderheid van belang kunnen wij niet voorbijgaan. Het genoegzaam algemeene gevoelen (reeds bij herodotus te vinden) dat Egypte een geschenk van den Nijl is, komt onzen Reiziger niet waarschijnlijk voor, om de zeer eenvoudige reden, dat Egypte dan nog dagelijks zou moeten aangroeijen, omdat de afvloeijende massa water zoo groot als voorheen is, en omdat de ondiepten bij den mond der rivier uit zand, en niet uit vruchtbare aarde, gelijk in de Delta, bestaan. Het woord Zendvloed (bl. 338) moet eene schrijf- of drukfout zijn: de
| |
| |
Egyptische Priesters beweerden niet, dat daardoor de Delta ontstaan was.
De Vertaling is, over het algemeen, vloeijend: enkele Germanismen, zoo als: atlassen voor satynen, en noodigde voor dwong, (bl. 215) doen vermoeden, dat de Hoogduitsche Overzetting wat sterk is geraadpleegd. Dit blijkt ook daaruit, dat men, op derzelver voorbeeld, eenige aanmerkingen van den Schrijver over den doortogt der Israëlieten door de Roode Zee heeft weggelaten, (aan het slot des 19den Hoofdstuks.) Waarom dit? Er is wel veel minder belangrijks. De Lezer moest hier beslissen.
|
|