| |
Lettres inédites de Mme Manzon, publiées par elle-même, contenant sa Correspondance depuis le 20 Mars 1817 jusqu'au 3 Février 1819. A Paris, chez Mme Manzon, &c. Mai 1819. Gr. 8vo. 108 pag.
Eenmaal aan onze Lezers verslag gedaan hebbende van de Gedenkschriften van Mevrouw manzon, (zie Letteroef. voor Julij 1818, bl. 352, 353,) willen wij hun ook berigt geven wegens den inhoud harer opgemelde Brieven. - Men kan daarvan (met veel meer regt, dan van hare Gedenkschriften, bij derzelver uitgave, zelfs op den titel, gezegd werd) zeggen, dat zij tot opheldering strekken van haar gehouden gedrag in het Proces, betrekkelijk den moord van den Heer fualdès. Men herinnert zich uit ons verslag, dat zij, zich zelve verdacht gemaakt hebbende van, ten tijde van dien moord, in het huis geweest te zijn, waarin dezelve gepleegd werd, en daarover geregtelijk ondervraagd, dit eerst ontkende, vervolgens erkende, daarna weder loochende, om het straks op nieuws te bekennen, enz.; dat over dit alles een duister zweefde, dat men niet ontraadselen kon. Deze Brieven helderen dit op. Zij erkent in derzelver Voorberigt, dat hare Gedenkschriften een zamenweefsel zijn van tegenstrijdigheden, ongerijmdheden en buitensporigheden, en schreef, terwijl zij ze opstelde, aan hare vriendin, dat zij een meesterstuk van leugen zouden zijn. Geen wonder derhalve, dat wij het geheel niet wisten te ontcijferen. - Doch haasten wij ons nu, om de duisternis op te klaren. De Brieven hee- | |
| |
ten geschreven, zoo als op den titel gezegd wordt, na 20 Maart 1817 tot 3 Febr. 1819, of juister, de eerste heeft de eerstgemelde, de laatste de laatstgenoemde dagteekening. Nu hernere men zich, dat de moord des nachts tusschen den 19den en 20sten Maart gepleegd werd. De eerste brief zal dan slechts ettelijke uren na den moord geschreven zijn. Dit zou een gunstig vermoeden
verwekken voor de waarheid van deszelfs inhoud, waarvan de Schrijfster ons bovendien nu verzekert. Maar, dat zij toen reeds waagde, die waarheid aan een' brief te vertrouwen, dat zij toen in staat was, zulk eenen, en zoo langen, brief te schrijven! (hij is negen geheele bladzijden lang) Madame manzon vergeve ons, dat wij, nadat zij zoo veel gelogen heeft, nog niet zoo aanstonds allen twijfel, wegens hetgene zij ons nu zegt, onderdrukken kunnen. - Maar wij zouden ons haasten! - Zij verhaalt dan nu hetgene volgt: Zij wilde de gangen van zeker iemand, dien zij niet noemt, (vermoedelijk haren man, met wien zij niet te zamen woonde) nagaan, verkleedde zich daartoe, om niet gekend te worden, in mansgewaad, en ging, op den gemelden 19den Maart, des avonds, kwart vóór achten, uit. Een eindwegs gegaan hebbende, ging zij iemand voorbij, dien zij herkende, en die tegen een' muur leunde. Zij ontstelde, hoorde kort daarop achter zich stappen, dacht dat zij gevolgd werd, zette het op een loopen, en vloog, om zich te zoek te maken, een huis in, waarvan de deur openstond. Dit was het huis van bancal, een hoerhuis, daar men nu op het punt was van fualdès te vermoorden. Hier werd zij terstond gegrepen door iemand, die haar, in den donker, tegen het lijf liep. Verschrikt riep zij: ik ben eene vrouw! en werd voortgesleept en opgesloten, met gebod, om te zwijgen. Terstond hoorde zij een verward geschreeuw, hetwelk uit een belend vertrek scheen te komen; doch weldra vernam zij angstige kreten, en, zich aan de deur van het vertrek vervoegd hebbende, verstond zij al, wat daar, bij het vermoorden van fualdès, omging, hoorde hem smeeken, kermen, kortom alles, wat bij een' moord afgrijsselijk is, tot het loopen van het bloed in een bekken, en de laatste stuiptrekkingen des stervenden toe. Konde eene vrouw dit alles
nooren, zich daartoe tot aan de deur van het tooneel, waarop dit alles voorviel, vervoegen, enz. en het niet veeleer van schrik besterven? Konde zij het zich, weinig uren
| |
| |
daarna, alles zoo wél herinneren, en het op zulk eene wijze, als zij doet, beschrijven? Nu, zij was dan ook nabij de bezwijming, terwijl zij het alles hoorde; doch zij herstelde zich, en zag om naar middel, om vanhier te ontkomen. Zij ontdekte een laag venster, wilde het openen, doch het maakte gerucht. Men overviel haar uit de moordspelonk; een reusachtige kerel, met een mes in de hand, en met bloed bemorste kleederen, greep haar aan, wilde haar doorstooten, en bragt haar eene wonde toe, die zij echter eerst daarna ontdekte! Zij werd een' tweeden gewaar, dien zij kende, wierp zich in zijne armen, (de eerste had haar dan gewis losgelaten!) en schreeuwde: ik ben Mevrouw manzon, behoed mij! Deze bekende, een der moordenaren, en (zoo als zij zegt) hun hoofd, jausion geheeten, die daarna, als schuldig, is te regt gesteld, zeide: ik ken deze vrouw en sta voor haar in. Nu stond zij in het moordvertrek zelf, waar de omgebragte op eene tafel lag. (Hoe kwam zij daar? Wilden de schurken dan, dat zij, te eenigen tijde, ook zou kunnen getuigen, den vermoorden gezien, zoowel als zijn noodgeschrei gehoord te hebben? Welken schijn heeft dat?) Het was den overigen niet genoeg, dat jausion voor haar borg wilde blijven; zij beraadslaagden over haren dood of haar leven. Zij nam ondertusschen de booswichten op, herkende er nog eenen, dien zij nevens anderen beschrijft!! Men besloot tot haar leven; maar zij moest, met de hand op het ligchaam des vermoorden, wiens hart haar toescheen nog te kloppen, een der monsters den volgenden eed nazeggen: ik zweer geheim te zullen houden al wat hier is omgegaan, en wijde mij met mijn kind aan den dood, zoo ik dezen eed schende! En echter zij verhaalt dit nu (wij moeten het nog eens opmerken) na weinig uren, aan hare vriendin, in eenen brief! - Zij
verlaat eindelijk het helsch verblijf, door jausion gevolgd, die haar vervolgens schijnbaar verlaat, maar haar van verre nagaat. Het was nu tien ure, en zij kon thans in het huis, waarin zij woonde, niet meer komen; zij trachtte zich dan bij eene vriendin te bergen, maar kreeg geen gehoor. Zij herinnerde zich nu een ledigstaand klooster, en nam voor, daar den nacht te gaan doorbrengen. (Het stond dan gewis open!) Jausion voegt zich weêr bij haar, en geleidt haar derwaarts. Hij vertrekt, nadat zij hem haren eed hernieuwd had, die van zijnen kant van eeni- | |
| |
ge bedreigingen gevolgd werd. Een oogenblik daarna bedacht zij, in welk gevaar zij zich daar bevond, zoo de moordenaars eens berouw kregen haar gespaard te hebben. Maar jausion alleen wist, dat zij hier was, en had haar verzekerd, dat zij niets te vreezen had; en op het woord van dien medemoordenaar vertrouwde zij! - Met het krieken van den dag begaf zij zich naar huis, en kwam er ongemerkt binnen. Des morgens ten zeven ure verspreidde zich het gerucht, dat het lijk van fualdès in den Aveyron gevonden was. Zou het dat zijn van den ongelukkigen, dien zij gisteren avond had zien, (let wel op Lezers!) had zien vermoorden? (que j'ai vu assassiner, staat er in het Fransch.) Zij moet dan den vermoorden niet gekend hebben. Zij wilde zich wegens haren twijfel onderrigten, ging te dien einde naar de rivier, zag er het lijk, en herkende het volmaakt voor dat van het slagtoffer des vorigen avonds. Dit kon zij gaan zien, en zich daarbij zoo wél houden, dat de meisjes, die haar hierbij verzelden, hare ontroering niet bemerkten! Welk eene vrouw! welke meisjes! - Nu ging zij vernemen, wat men, zoo hier, zoo daar, van den moord te vertellen wist, hetgene zij aan hare vriendin weder vertelt, en nu
zal zij den avond wel gehaald hebben met dezen langen en gewis wel zeer vertrouwelijken brief te schrijven, waarin zij nog berigt, dat men reeds vermoedens uit omtrent éénen der waarachtige moordenaars, en de vraag oppert: waarom zij ze niet aangeeft? Maar (roept zij uit) mijn eed! mijn kind! jausion! Ben ik hem mijn leven niet schuldig? Maar (roepen wij uit) gedoogde dan dit alles het schrijven van dezen brief? Ondertusschen, gesteld, dat het hoofdzakelijke van het thans verhaalde overeenkomstig zij met de waarheid, verstaan wij nu, waarom zij in hare getuigenis zoo weifelde, - dan ontkende, dan bekende, dat zij, ten tijde van den moord, aan het huis van bancal geweest was, enz. Haar eed, hare vrees, haar vriend persten haar, om te ontkennen; en daarbij kwam nog, dat het huis van bancal een bordeel was, en dat zij het denkbeeld niet verdragen kon, dat men haar voor eene gemeene hoer zou houden, die in zulk een huis gemeenzaam was; dewijl men niet gelooven zou, dat het toeval haar daar gebragt had. Om die reden had zij dan ook hare Gedenkschriften, ten gevalle van hare
| |
| |
moeder geschreven, om deze, zoo het mogelijk ware, te overreden, dat zij in zoodanig slecht huis niet geweest was, - ook wilde zij voorkomen, dat men haren zoon, in der tijd, geen verwijt, wegens zijner moeders slechtheid, zoude kunnen doen. - Voor het overige behelzen nu deze Brieven, drie en dertig in getale, een berigt wegens het nasporen en gedeeltelijk ontdekken der schuldigen, derzelver teregtstelling, veroordeeling en straf, het beloop der verhooring, gevangenschap en vrijspraak van de Schrijfster zelve, en eindelijk het proces tegen andere verdachten en beschuldigden, die door de Schrijfster mede bezwaard, doch door de Jury onschuldig verklaard werden. En hier doet zich Mme manzon in een zeer ongunstig licht voor. Het behaagt haar maar in het geheel niet, dat deze beschuldigden niet mede veroordeeld zijn. Allen, die te hunnen voordeele zich beijverd hebben, worden geweldig door haar gehekeld: zelfs de Jury gaat niet vrij. Eindelijk meldt zij hier ook aan hare vriendin, dat haar 120,000 francs (wij zeggen 120,000! wij herinneren ons niet, dat de Fransche nieuwsbladen het zoo hoog gesteld hebben) geboden zijn, zoo zij vijf maanden te Tivoli (eene plaats van vermaak te Parijs, waar zij aan het buffet zou moeten zitten, om van elk gezien te kunnen worden) wilde komen doorbrengen. Zij had het (schrijft zij) met verachting verworpen; maar in het slot van den brief volgt: ‘Door mij aanhoudend van de reis naar Parijs te spreken, heeft men er mij het verlangen naar ingeboezemd. Dit is, geloof ik, hetgene men heet, een' geest van tegenstrijdigheid te hebben.’ Nu, daaraan hapert het haar dan in het geheel niet. Het is met hare ziel, zoo als met haar gelaat, gelijk zij zelve schertsend vertelt. Zij was geportretteerd. Toen de afbeelding voltooid was, vond de Schilder zelf het gelaat niet gelijkend. ‘Maar,’ riep hij, ‘gisteren geleek het.’ -
‘Dat geloof ik wel,’ zeide zij; ‘gisteren had ik het gelaat van zondag. Nu is het maandag. Ik bedank u wel, om er alle dagen eveneens uit te zien!’ - Wat zullen wij van deze Mme manzon zeggen? Bij Recensent staat zij zeer laag te boek. Hij laat de Fransche dames haren smaak. Maar eene Hollandsche, die in haar behagen vond, zou hem in het geheel niet behagen. En zijne vermoedens omtrent haar! Hij zal er van zwijgen.
|
|