Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1819
(1819)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEere-zuil, ter gedachtenis van de voor twee honderd jaren te Dordrecht gehoudene Nationale Synode, opgeregt door Nicolaas Schotsman, Predikant te Leiden. Te Leiden, bij J. van Thoir. 1819. In gr. 8vo. 104 Bl. f :-15-:Zietdaar, Lezers! een boekje, hetwelk geen Christen, wien de echt Evangelische geest, een geest van liefde en nederigheid, bezielt, en wien de vrede der Christenkerk ter harte gaat, zonder ergernis, zonder droefheid en ontevredenheid kan lezen. Elk zoodanige heeft in stilte de wijsheid en voorzigtigheid toegejuicht, | |
[pagina 505]
| |
waarmede het Hoog Bestuur der Hervormde Kerk in Nederland (zeker met goedkeuring van het Gouvernement) het tweede eeuwgetijde der Nationale Synode, in de jaren 1618 en 1619 gehouden, onopgemerkt heeft laten voorbijgaan. De Hervormde Leeraar schotsman heeft op nieuws willen toonen, hetgene men al voorlang wist, dat zijn nomen ook een omen is, en voor de Leydsche gemeente, in de maand Mei laatstleden, twee Leerredenen willen houden, die te zamen een geheel zullen uitmaken, om plegtige gedachtenis van de Nationale Synode te houden; en deze Leerredenen, in dit boekje uitgegeven, zullen nu, zoo als het heet, voor deze Synode eene eere-zuil, voor hem zelven gewis eene altoosdurende schand-zuil zijn. - In de voorafspraak der eerste, over handel. XX:30 en 31a, (Uit u zelve zullen mannen opstaan, sprekende verkeerde dingen, om de discipelen af te trekken achter hen. Daarom waakt!) oppert hij de vraag, waarom, daar men voor anderhalf jaar het derde Eeuwfeest der Hervorming heeft gevierd, de Hervormde gemeente in Nederland zich thans niet vereenigt (dit kan niet anders beteekenen, dan, waarom de Algemeene Synode der Hervormde Kerk geene order gesteld heeft) tot eene feestvierende nagedachtenis der Dordsche Synode, tot welker lof vóór honderd jaren hier en daar (hij weet er slechts twee te vermelden) redevoeringen werden gehouden? Hij laat antwoorden: ‘de tijden veranderen, en wij met de tijden.’ ‘Maar (vraagt hij) verandert dan ook de waarheid?’ Dit is reeds een monnikenstreek. Neen, de waarheid verandert niet, maar wel de inzage der waarheid, en, hetgene men vóór twee honderd jaren voor waarheid hield, zou thans, bij meerdere verlichting en betere opmerking, wel anders begrepen kunnen worden. - Hij laat verder zeggen: ‘ja maar het oordeel over de Dordsche Synode is nu geheel anders gewijzigd, dan vóór twee eeuwen. Toen prees men al, wat zij verrigt had. Nu de driften bekoeld zijn, oordeelt men anders.’ En hoe dan? | |
[pagina 506]
| |
Men oordeelt, ‘dat deze Kerkvergadering meer uit staatkunde, dan uit zucht tot het behoud der waarheid zamengeroepen is; - dat de daar behandelde geschillen niet zakelijk waren, maar slechts op woordenstrijd nederkwamen; - dat er redenen zijn, om de vereischte bekwaamheid en het wettig gezag der Dordsche Vaderen te betwijfelen; - dat zij zich in het beoordeelen der geschillen meer door menschelijke drift en partijzucht, dan door liefde tot de waarheid, hebben laten leiden; - dat hun verrigte arbeid niet bekroond is geworden met heilzame vruchten; en - eindelijk: dat het in onze dagen, waarin men de broederliefde en vereeniging der Protestanten behartigt, niet te pas komt, die oude twisten op te halen, en aan de Kerkvergadering, die dezelve zoo gestreng beoordeeld heeft, met lof te gedenken. - Deze bedenkingen (laat hij volgen) zijn niet nieuwelings uitgevonden, zij zijn duizendmalen geopperd en telkens wederlegd:’ (dit is, ten minste ten aanzien der laatste, eene klare onwaarheid) ‘maar (vervolgt hij) nu men het hoofd vol heeft van schikking en verbroedering, schijnt het smaak en zaak te zijn, dezelve weder op te halen,’ enz. Schotsman wil zich, ‘door zulke kunstgrepen, niet laten verleiden, om de reine asch der Vaderen te onteeren,’ en, ‘opdat zulke verleidende redenen geenen ingang vinden in onbevooroordeelde gemoederen,’ wil hij de opgemelde bedenkingen (voor de duizend en eerste maal) nog eens kort en bondig wederleggen. Evenwel heeft hij de laatste, (dat het thans niet te pas kwam, de oude twisten op te halen) zeker omdat hij derzelver wederlegging noch durfde noch konde ondernemen, stilletjes laten liggen, en er niet één woord van gerept. - Na de tekstverklaring wordt aangemerkt, dat de vermaning, om te waken, als er mannen opstaan, die verkeerde dingen spreken, te allen tijde geldt, en gezegd, dat hiertoe dan ook de Nationale Synode te Dordrecht belegd en vergaderd geweest is, niet uit staatkunde, maar | |
[pagina 507]
| |
om te waken voor het behoud der waarheid; en hier zal dan de wederlegging der eerste bedenking volgen. Zij bestaat vooreerst in eene opnoeming der mannen, die reeds vóór den tijd der staatsverschillen in de Hervormde Kerk van Nederland verkeerde dingen spraken, en van welke, in korte aanteekeningen, eenig berigt gegeven wordt, hetwelk wegens uitenbogaard en venator allerkwaadaardigst is. Daa op volgt het verhaal der latere twisten, tot op den tijd der Dordsche Synode, en hoe het, na veel tegenstands, tot die Synode gekomen is. Dan komt de Redenaar tot bestrijding der tweede bedenking, dat de geschillen geen woordenstrijd, maar hoogstgewigtig waren, waartoe de bron wordt aangewezen, waaruit de verkeerde dingen, die men sprak, voortvloeiden, en die alleen te vinden was in de trotsche vooringenomenheid met de zedelijke vermogens van den gevallen' en bedorven' mensch, die stoutelijk de eere der zaligheid aan Gods vrijmagtige en overwinnende genade ontrooft en zich zelven aanmatigt; en wordt dit inzonderheid in het breede beweerd omtrent de Remonstrantsche vijf Artikelen. Hierop betoogt hij, op zijne wijze, ten derde, de bekwaamheid en het bevoegd gezag der Dordsche Vaderen, om de betwiste leerstukken te onderzoeken, over de geschillen te beslissen, en zoodanige besluiten te nemen, als zij werkelijk genomen en der Kerke voorgeschreven hebben; en beweert dan, ten vierde, dat zij zich, in de behandeling van zaken, niet door drift en partijschap hebben laten vervoeren, hetgene hij meent, dat uit een breed verhaal wegens den aanvang, de werkzaamheden en den afloop der Synode, hetwelk hij hier geeft, blijken moet. Daarna poogt hij, ten vijfde, te toonen, dat de Synode in hare gevolgen ten uitgebreiden zegen is geweest voor ons Gemeenebest, voor de Hervormde Kerk, en voor 's Lands Hoogescholen. ‘De fakkel, (zegt hij) die binnenslands het vuur van twist en tweedragt had ontstoken, en de vlam hoe langs zoo hooger stijgen deed, is door haar uitgedoofd.’(!) Voorts | |
[pagina 508]
| |
spreekt hij van het treurige. ‘Van harte (zegt hij) beklagen wij het lot der veroordeelden, van welke sommigen, door hunne wijdere afdwalingen en woelingen, langs zoo verder verdoold zijn, en hunnen toestand verergerd hebben: ook willen wij niet ontveinzen, dat men hen eenigen tijd met gestrengheid bewaakt en bedwongen heeft: maar deze onaangenaamheden hebben zij zich zelven, door hunne verbitterde wraakzucht en onoverwinnelijke wederspannigheid, op den hals gehaald. Het lust ons niet, hunne lasteringen en woelingen te verhalen. Die dezelve lezen wil, bediene zich van - baudart, leydekker en fruitier, (juist drie Schrijvers, om hunne kwade trouw en hatelijke partijdigheid alom gebrandmerkt) welke boeken (zegt hij) in alle gereformeerde huisgezinnen behooren voorhanden te zijn en gelezen te worden.’ - ‘De Remonstranten echter (vervolgt hij) hadden nimmer over gewetensdwang te klagen: die zich als stille burgers gedroegen, hadden en behielden de vrijheid, om God in hunne woningen, naar hunne overtuiging, te eeren en te dienen. Ja, zoo ras men, behoudens de ruste, konde, heeft men de vorige gestrengheid laten varen, enz. en in het genot van deze voorregten zijn zij sinds onafgebroken tot op dezen dag door de Regering beschermd en bewaakt. En wat hebben zij nu te klagen, daar, onder de zachte regering van onzen goeden Koning, van 's Lands wege, (zeker tot smartelijke spijt van schotsman en zijns gelijken) in de bezolding hunner Leeraren, en in het onderhoud van derzelver weduwen en kinderen, gunstig wordt voorzien?’ enz. Na dit alles komt hij nu tot zijn laatste hoofdpunt, waaronder hij zou moeten bewijzen, dat het thans, nu men de broederliefde en vereeniging der Protestanten behartigt, niet ongepast is, de oude twisten op te halen. En wat doet hij nu? Hij vraagt: waartoe thans de nagedachtenis der Dordsche Synode gevierd met eene plegtige kerkrede? En, | |
[pagina 509]
| |
na in dien geest gesproken te hebben, als men nu, uit de boven aangehaalde stalen, gedeeltelijk gezien heeft, antwoordt hij onbeschaamd: ‘Ik vier de nagedachtenis der Dordrechtsche Synode niet, om de oude wonden, die men meent door den tijd genoegzaam geheeld te zijn, weder open te rijten, - dat zij verre; ook niet, om de verlangde vereeniging tegen te werken, of eene nieuwe scheuring te verwekken, maar ik doe zulks, omdat ik om verscheidene redenen dit betamelijk, billijk, noodzakelijk, nuttig en stichtelijk oordeel.’ En nu ontwikkelt hij die redenen in het breede. Zij zijn: 1. om tot betamelijke dankbaarheid aan God op te wekken voor al de weldaden, die uit de gehoudene Synode zijn voortgevloeid; 2. om openlijk hulde te doen aan de waakzaamheid, den ijver, de gematigdheid en getrouwheid der Vaderen; 3. om tot navolging van hun voorbeeld en tot ijverig waken op te wekken; 4. om nuttig te zijn voor zulken, die op waarheid en regtzinnigheid gezet zijn, maar veelal in de beschouwing gebrekkelijk en in de beoefening onregtzinnig verkeeren; en 5. om de nagedachtenis der Synode tot stichting te doen strekken; dewijl derzelver ‘Godvruchtige leden niet alleen, maar ook de duizenden, die na hen, op dezelfde gronden des geloofs, de eeuwigheid zijn ingegaan, als uit den hemel roepen: Waakt, staat in het geloof,’ enz., waartoe dan, ten besluite, vermaand wordt. Deze vermaning konde echter de Prediker, om de kortheid des tijds, in dit slot, niet naar genoegen aandringen; en daarom heet hij daaraan nu de tweede Preek te wijden, over openb. XVI:15. Ziet ik kom, als een dief: zalig is hij, die waakt, en zijne kleederen bewaart, opdat hij niet naakt en wandele, en men zijne schaamte [niet en] zie. Doch het is blijkbaar, dat dit stuk slechts dient, om het publiek met des Schrijvers bekwaamheid in het tekstverklaren, met zijne heldere inzage in het boek der Openbaringe, en met zijne gaaf der voorzeggingen bekend te maken: want hieraan spilt | |
[pagina 510]
| |
hij drie vierde deelen van de geheele Rede. Wij leeren er uit, dat hier de komst van den Heer jezus christus wordt aangekondigd, als die van een' dief, niet slechts omdat Hij onverwacht zal komen, zoo als dat beeld luk. XII voorkomt, maar ook (dewijl jezus zelf joan. X:10a zegt, dat een dief niet komt, dan opdat hij stele, en slagte en verderve) heimelijk en steelswijze, om de Kerk van hare voorregten te berooven; - dat die komst zijn zal, als de zesde fiool zal uitgegoten worden over de groote rivier den Euphraat, dat is over het Ottomannische of Turksche rijk, opdat de weg der Koningen, die van den opgang der zon [komen zullen], (schotsman leest oorspronkelijk zijn) bereid zal worden; dat is, opdat den joden de weg gebaand worde tot het weder in bezit nemen van Palestina, - en dat dit aanstaande is; dat wij de vierde fiool hebben zien uitgieten, de vijfde nu uitgegoten wordt, en daarop de zesde zal volgen; dat de Heer jezus reeds komt, en den Turkschen bodem omringt met het Evangelie, enz., en dat men derhalve waken moet, waartoe dan op nieuws wordt opgewekt. Zietdaar, Lezers! het beloop en den algemeenen inhoud van dit stukje. In meerdere bijzonderheden hebben wij ons, om der ongemeene hatelijkheid wille, niet mogen inlaten. Maar vuilaardiger is over de oude geschillen nooit geschreven, bitterder zijn de door de Dordsche Synode veroordeelde gevoelens nooit doorgestreken, partijdiger werd het op die Synode voorgevallene nooit herhaald, en stouter werd, onder dat alles, hier en daar, nooit gelogen, dan hier geschied is. Dat voorheen, in het barnen der twisten, drift de gemoederen tot buitensporigheid vervoerde, en geschriften in de wereld deed stooten, welke men, in bedaarder tijden, veroordeelen moest, laat zich ligtelijk begrijpen, schoon nimmer verontschuldigen. Maar wat zal men dan inbrengen tot verschooning der uitgave van zulk een geschrift, als het tegenwoordige, in eenen tijd, waarin geen hamerslag van twist gehoord wordt, | |
[pagina 511]
| |
alle driftstorm zwijgt, diepe vrede heerscht, de Protestanten alomme elkander naderen, de Algemeene Christelijke Synode der Hervormde Kerk in NederlandGa naar voetnoot(*) aan alle Protestanten, als Geliefde broeders in den Heere jezus christus, betuiging doet van broederlijke gezindheid, welke, bij alle verschil van begrippen, kan en moet bestaan, en verklaart, zich, tot aankweeking daarvan, steeds op het duurst verpligt te achten, - eenen tijd, waarin de overige Protestanten dergelijke betuigingen met verrukking ontvangen, zich beijveren, om ze liefderijk te beantwoorden, en hier en ginds, aan de voor hen opengestelde tafel des heeren, blijmoedig den maaltijd der liefde met de Hervormden vieren, - eenen tijd, eindelijk, waarin 's Lands geëerbiedigde en eerbiedwaardige Koning, door openbaar gedrag en eene gelijke behandeling van alle Protestanten, het schitterendst voorbeeld geeft van achting, van goedwilligheid en van liefde jegens allen, en daardoor allen wekt tot zijne navolging? - Voorwaar elk, die, in zulk een' tijd, de vrijheid der drukpers misbruikende, den vrede komt verstoren, ongetergd, uit louteren moedwil, zijne broederen op het lijf valt, kwaadaardig den publieken geest wederstreeft, en zich tegen den openlijk verklaarden goeden wil der hoogste Autoriteiten aankant, - neen! er is geen voorwendsel, waarmede zulk een van schuld kan worden vrijgepleit. En dan zulk een, die door het publiek bezoldigd wordt, om het Evangelie der liefde en des vredes te verkondigen! .... De algemeene verontwaardiging behoort hem te blijken; de kerkelijke tuchtroede behoorde hem te kastijden. Zij vervolgt zedeloozen, ontuchtigen, enz. behoort zij, in den dienaar der Kerke, die anderen ten voorbeelde strekken moet, de schandelijkste overtreding | |
[pagina 512]
| |
van het groot gebod, welks betrachting de Heer christus met die der liefde Gods gelijk stelde, te dulden? - Maar wat vragen wij? Dit hatelijk stuk pronkt nog met eene kerkelijke goedkeuring, en deze nog wel (verbaast u, Lezers!) geteekend door den President van het Provinciaal Kerkbestuur van Zuid-Holland, die dezelfde man is, als de President van de Algemeene Christelijke Synode der Hervormde Kerk, en die, als zoodanig, mede de Circulairen aan de Protestanten geteekend heeft, waaruit wij hiervoor de schoone betuiging en verklaring van broederlijke gezindheid bijbragten. - Welk een contrast! - Men zegt: zulke kerkelijke goedkeuringen waarborgen niets meer, dan de Dordsche regtzinnigheid. Maar, als men dan aan de visitatores librorum een boekje aanbood, waarin, onder vele Dordsche regtzinnigheid, openlijk zedeloosheid werd aangeprezen, zou men dat dan ook goedkeuren? Zoo neen: waarom dan een, dat openlijk liegt en lastert, oproer binnen de muren van het eigen Hervormd kerkgebouw, en oorlog daarbuiten tracht te stichten? Het is onbegrijpelijk. Remonstranten! Ja, gij zijt zwaar gehoond, verongelijkt, getergd. Wat zult gij? Den lasteraar antwoorden? Dan zoudt gij juist doen, wat hij verlangt, den oorlog daarstellen, al de gezegende vruchten van eendragt en liefde, welke gij, met alle Protestanten, in de laatste jaren gesmaakt hebt, zien verloren gaan, de ergernis en droefheid der braven vermeerderen, liefdeloozen doen juichen, de belangen van waarheid en deugd benadeelen, en ook u zelve in gevaar brengen van u aan overtreding van het gebod der liefde, die alles verdraagt, schuldig te maken. Dat geen schotsman u daartoe vervoere! Beantwoordt hem met een verachtend stilzwijgen, dat hij eeniglijk verdient, en logenstraft hem alzoo, als hij vroegere lasteraars nazegt, dat zij, die het sterkst in zaken des geloofs de verdraagzaamheid aanprijzen, altijd de onverdraagzaamste zijn. Wij willen u niet aanprijzen, om altijd lijdelijk te zijn, en, bij aanvallen van meer gewigt, uwe eer | |
[pagina 513]
| |
niet met bescheidenheid te handhaven; maar wij durven u verzekeren, geene, dan zulke schotse mannen, die uwe oplettendheid onwaardig zijn, zullen u voortaan grieven en uwe rust storen. Zijt derhalve tevreden, dat al, wat achting heeft in de Protestantsche Kerk, ook u achting toedraagt, en uwe regten eerbiedigt; en treedt niet eerder in het strijdperk, voordat gij onze verzekering en voorzegging valsch bevindt. Dan eerst zal de strijd uwer waardig zijn; en dan eerst worde, wat men uit nijd en twistgierigheid tegen u inbrengt, weêrlegd, en worde eens schotsman's algeheele geschrift gezift, en hij nader aan de kaak gezet. Tantum! |
|