zelve opgesteld; doch het algemeene van het onderwerp, daarin behandeld, en de wijze, waarop dit is geschied, maken haar, in ons oog, tot een modèl voor zulke feestredenen. Gemeenlijk, toch, behelzen zulke stukken niet veel meer, dan een beknopt verhaal van het merkwaardige, in zulk een tijdsverloop voorgevallen, alleen belangrijk voor de genen, die in onmiddellijke betrekking staan tot den spreker. Hier, echter, vinden wij een onderwerp behandeld, dat op zichzelve reeds belang moet wekken; ‘het heil eener gelukkige vereeniging van Gemeente en Leeraar.’
De tekst kon uit den aard der zake niet veel meer, dan motto, zijn. De lofspraak van Paulus tot zijne geliefde Thessalonicensen: (1. II: 20.) Gij zijt mijne blijdschap en kroone! geeft den Leeraar aanleiding, om met een enkel woord te gewagen van ‘de Apostelzaligheid met eene Gemeente, vol geloof en liefde en hope,’ en vervolgens den geest ‘onverdeeld te vestigen op dat heil eener gelukkige Gemeente- en Leeraar-vereeniging in het algemeen.’ Dit wederzijdsch genot voor de Gemeente en den Leeraar wordt onderscheidenlijk beschouwd, 1o. in derzelver algemeene betrekking ter plaatse der openbare stichting, 2o. in derzelver bijzondere betrekking van godsdienstig onderwijs en huisselijken troost, 3o. in derzelver allernaauwste betrekking van persoonlijke vriendschap. Deze punten worden vervolgens, in den bekenden trant van den welsprekenden stuart, duidelijk ontwikkeld en met kracht en nadruk voorgesteld; terwijl de gloed der zuiverste verrukking over alles is verspreid, - van eene verrukking, welke alleen het deel kan worden van het hart, dat den geschetsten zegen uit eigene ondervinding heeft leeren kennen. Hierop volgt eene korte, maar zaakrijke en hartelijke vermelding van alle de merkwaardige bijzonderheden, welke in het afgeloopen tijdvak, zoo ten aanzien der Gemeente, als in den kring van den Leeraar, zijn voorgevallen, benevens korte toespraken tot deszelfs Ambtgenooten en Kerkeraad.