In pedibus primum digitos livescere et ungues,
Inde pedes et crura mori: post inde per artus
Ire alios tractim gelidi vestigia leti.
Alwaar lucretius zegt, dat de ziekte aan de nagels van de teenen begon. Welke plaats voor 't overige niets gemeens heeft met die van ovidius, dan in zoo verre de uiterste deelen, de ungues pedum in dit geval, eerst aangetast werden. Gelijk ook de plaats van ovid. II. Metam. 353. niets bewijst, dan dat het gaan van den bast om het lijf van eene der zusters van Phaëton daar zeer natuurlijk te pas komt.
Maar laten wij nu zien, welke verklaring epkema aan ovidius geeft, lezende namelijk inguen voor ungues: ‘Aglauros, die op den drempel zat, kon, toen zij wilde opstaan, de onderste deelen des ligchaams, wegens de versteening, die van beneden af was begonnen, niet meer bewegen. Zij poogde zich wel op te beuren, maar de knieschijf was reeds koud (versteend), en de koude (de versteening) daalde af langs de dijen, liezen en het onderlijf (die lager waren dan de knie), en verspreidde zich, gelijk de kanker, vervolgens naar de borst, keel en spraakdeelen. - Voor ungues was hier geene plaats.’ En boven: ‘Ongelukkiger en gebrekkelijker verklaring, dan Recensent geeft, kon er zeker nooit gegeven worden.’ Nu, zoo denken wij tot nog toe ook over de emendatie en de verklaring van epkema. Om van andere daarin voorkomende sprongen niet te spreken, wordt het pallent amisso sanguine venae vergeten, welke venae hier, volgens onze verklaring, in nadere en betere betrekking tot de ungues staan.
Dat wij in de Letteroeff. eenige voorbeelden hebben aangehaald over de uiterste ligchaamsdeelen, bijzonder de nagels, welke het eerst door de koude bevangen worden, noemt epkema een zweem van geleerdheid. Maar met dien zweem kan een onbekend Recensent immers niets bedoelen. Doch wanneer men kritische aanmerkingen in een Schoolboek plaatst, gelijk epkema in zijne uitgave van den Griekschen gedike gedaan heeft, en wel zulke aanmerkingen, welke getuigen van het geringe oordeel des Schrijvers, dan heeft dat den zweem, om bij oppervlakkige geleerden voor een Criticus te willen doorgaan.
Voor 't overige stellen wij den Heere epkema het volgende voor: Laat zijn Ed. het oordeel van zes bekwame Letterkundigen over de twee plaatsen in kwestie inwinnen, en den uitslag daarvan bekend maken. Indien drie van de zes voor het gevoelen van epkema zijn, en hun gevoelen met hunne namen onderteekenen, zal ik openlijk belijden, dat ik gedwaald heb.
De Schrijver van de Recensie over scheller's Aanleiding enz. in No. III. voor 1819. der Vaderl. Letteroeff. bladz. 133-136.