ons niet onbekend, dat men in een dichtstuk geene prozaïsche naauwkeurigheid kan in acht nemen: maar de Grieken hebben in het beschrijven hunner aandoeningen iets eigens, natuurlijks en naauwkeurigs, hetwelk men in eene dichterlijke overbrenging toch behouden kan. Homerus zegt hier: Het hart springt mij buiten de borst.
Bl. III. v. 3.
Vaak weigert hij zijn' dienst en zuimt in veldheersplicht;
Niet, dat zijn moed voor waan of vadzigheden zwicht,
Maar slechts opdat ik hem in 't handlen voor zou treden.
Wij twijfelen, of de Hollandsche lezer daaruit deze meening van homerus zal vatten: Menelaus toeft dikwijls om zich in den strijd te begeven, niet uit lafhartigheid of onkunde, maar (uit eene zekere soort van eerbied) op mij ziende, en mijn bevel, wat hij doen moet, afwachtende.
Bl. 112. v. 11.
Zij nadren Diomeed, met heel zijn heldenschaar
Gelegerd voor zijn tent: de drom der legerknapen,
Op schilden uitgerekt, lag om den Vorst te slapen;
De speer stond nevens hen genageld in den grond,
En 't glinstrend wapentuig schoot stralen uit in 't rond,
Als Jovis bliksemvuur: de held, in slaap verzonken,
Had op een runderhuid zijn ligchaam rust geschonken,
En 't matte hoofd geschraagd door kostbaar vloertapijt.
Doch Nestor grijpt zijn hiel en treft hem door verwijt.
Hoe meer men homerus leest en bestudeert, hoe meer men zich verwondert over zijne naauwkeurigheid in het beschrijven van verschillende zaken. Hij schildert, gelijk cicero ergens zegt, zoo, dat wij het als met eigene oogen zien. Een in den eersten opslag gering schijnend woordje, een klein bijvoegsel, heeft groote waarde, om het geheel meer te doen uitkomen en te volmaken. De vertalers kunnen deze waarheid nooit genoeg voor hunne aandacht houden. Wij zijn ook in dit opzigt, over 't algemeen, over 's gravenweert voldaan. Hier houde hij ons de volgende aanmerkingen ten goede. - Op schilden uitgerekt. Homerus zegt: zij hadden de schilden onder hunne hoofden. Het op schilden uitge-