Hollandsch lezen, en niet zeggen, zoo als wij wel eens gehoord hebben, ‘dat het haer spijt, maer dat zij de tael niet genoegzaem verstaen.’ Ook de toon is overal die der ongedwongene, maar beschaafde, gezellige verkeering, vrij van gezochte hoogdravendheid zoo wel, als van gemaakte kinderachtigheid, met jij en jouw en alle die lieve woordjes meer, die ultra-familiariteit, waarmede eenige Romanschrijvers, alsof het aardigheid ware, hun gebrek aan geest willen bedekken.
2. Waarschijnlijkheid. Deze missen wij bij onze Duitsche naburen al zeer dikwijls, en bij onze Engelsche overburen ook nog wel eens. Bij genen moeten het altijd tooneel-coupen, geforceerde herkenningen zijn, die de saus aan den, anders veelal smakeloozen, Roman bijzetten; bij dezen deugt het veeltijds niet, zoo geen spook of een monnik, dien eindelijk per slot de Duivel haalt, ons doet beven. Van dit alles niets bij dezen eenvoudigen, huisselijken Roman, waarin alle de lotwisselingen even zoo in de natuur liggen, als de karakters, waarin de geschiedenis onzer ellenden tijdens de Fransche tirannij zeer ongedwongen wordt ingelascht, wier einde ook de ontknooping aan het verhaal geeft. Wij bewonderen ook daarin de menschkundige Schrijfster, dat zij, wel is waar, de twee lieve paartjes gelukkig maakt, (wie? dat moet de Lezer in het boek zelve nalezen; wij willen zijne nieuwsgierigheid niet vooraf bevredigen) maar door zeer natuurlijke, dagelijks voorkomende middelen, en daarentegen het ondeugende paar niet doodarm laat worden - de gewone poëtische regtvaardigheid onzer Romanschrijvers, die geen grooter ramp dan eene platte beurs schijnen te kennen - maar neen! hen juist diep ongelukkig maakt door eene welgeslaagde chicane, door, volgens de hoogloffelijke Fransche wetten, een' vader naar Regten te plunderen, en de gevolgen hunner ondeugd, bij overvloed, in het gemis van inwendigen en huisselijken vrede doet ondervinden. En dit brengt ons tot het derde punt, waarin Wilhelmina Noordkerk uitmunt.
3. Zedelijkheid. De zeden worden in dit boek zoo voortreffelijk bewaard, dat iedere moeder - het motto van vele Fransche Romans, al zijn zij ook nog zoo dubbelzinnig - hier in waarheid de lezing daarvan aan hare dochter kan aanbevelen. Geene uitdrukking komt er in voor, die