dan uit de zinnenwereld verdwenen, en heeft al spoedig eene geheel onkenbare en namelooze gedaante aangenomen; maar ook zijne ziel is uit den kring der medebewustheid weggevloden, en niemand der levenden kent haar verblijf. Weldra is zijn grafterp met groenend kruid bedekt, en, als in eene welige weide, dansen de kinderen der nakomelingschap op de graven der vaderen. Kort daarna stuift de asch des verstorvenen door het wijde luchtruim henen, en zijne beenderen liggen verachtelijk over de oppervlakte der aarde verspreid, of, vervormd, dienen zij dikwerf den kinderen tot speeltuig. Eindelijk vermolmt ook dit overschot, en de menschelijke gedaante is te eenemale onkenbaar; en ofschoon eene gezonde wijsbegeerte en godsdienstleer de eerste stofkiem van den mensch als aanwezig blijvende predikt, gelijk geen voorwerp in de stoffelijke wereld geheel vernietigd wordt, bezit echter geene menschelijke taal eenig woord, noch ons verstand eenig denkbeeld, om het voortdurend bestaan dier stoffelijkheid uit te drukken.
Zoo sterft de mensch, en, na verloop van weinige uren of dagen, is zijn naam met zijnen persoon in den eeuwigen nacht der vergetelheid weggezonken. - Maar neen, zoo verdwijnt hij alleen van de aarde, die zonder werkdadigheid in de menschelijke maatschappij leefde; er blijft van den bedrijvigen mensch, van hem, die aan zijn vaderland, aan de wetenschappen en kunsten, aan de menschheid gewigtige diensten heeft bewezen, de indruk zijns bestaans, bij het nageslacht, aanwezig. Zijn goede naam zweeft op de lippen van duizenden zijner nakomelingen, en hij zelf blijst, als 't ware, bij dezelve in zijne werken duurzaam aanwezig.’
Maar genoeg; meer mogen, meer willen wij uit dit klein, maar zeer wel geschreven werkje niet overnemen. Alles blijft in den goeden geest naar eisch voorgesteld. Alleen is hier en daar het vernuft van den Schrijver ons wel eens wat al te weelderig voorgekomen. Dit is eene gevaarlijke klip voor een' kunstenaar. De lof van den braven en kundigen van ben berg is krachtig verkondigd. Over de waarheid of het welverdiende kunnen wij niet oordeelen; maar dit weten wij, dat dit keurig werkje ons overtuigd heeft, dat de Heer de meijer een Schrijver is van uitstekenden aanleg, wiens stijl, door oefening, in vastheid toenemende, voor dien van vele leden van vele letterkundige Maatschappijen, die hier te