het geheel voldoet aan hetgeen hij deed verwachten, wiens goed oogmerk overal doorstraalt, die zich allerwegen als een man van een geoefend en door gezonde wijsbegeerte verlicht verstand voordoet, en voor een beschaafd publiek ongemeen wél de pen voert, - zulk een schrijver, die ons daarenboven nog bekend maakt met veel, hetgeen wij niet weten, en wiens geschrift aanleidelijk kan worden tot het stichten van veel goeds, - zulk een schrijver, nog eens, verdient, naar ons oordeel, dank, en mag, wegens de door hem begane misslagen, zoo zij niet blijken moedwillig en met een kwaad doel begaan te zijn, eene bescheidene beoordeeling eischen.
De schrijver van No. 2. heeft het anders ingezien. Immers hij behandelt dien van No. 1. zeer onbescheiden. Hij zelf is, zegt hij, een inwoner van Drenthe. Geen wonder dan, dat hij omtrent sommige bijzonderheden beter onderrigt is, dan de man, tegen wien hij de pen heeft opgevat. Geen wonder, dat hij een aantal misslagen heeft opgemerkt, welke de ander zelf ondersteld had, dat hij zou begaan. Had hij hem die nu beleefd onder het oog gebragt, hij zou, en bij den schrijver, en bij het publiek, eere en dank behaald hebben, omdat hij dit deel onzer landbeschrijving tot meerdere volkomenheid had helpen brengen: thans kunnen hem zijne meesterachtige en verwaande schrijfwijze, en zijn onbescheid en veelvuldige misduiding van des schrijvers gezegden, niet dan tot schande verstrekken. Zijne chicanes daarenboven, de beuzelachtigheid van velen zijner aanmerkingen, en de kwaadaardigheid van eene menigte anderen, verwekken, bij elken edelmoedigen, wrevel. Volgens hem, heeft de schrijver, onder anderen, veel te laag gesproken van de Drentsche beschaafdheid en letterkunde (en vermoedelijk hinc illae lacrumae!) Doch, als men de beschaafdheid der genen, die in Drenthe de letteren beoefenen, naar die van dezen schrijver schatten moest, zou men ze zeker niet dan naar eene lage schaal kunnen berekenen.