Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1819
(1819)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 280]
| |
Is het onloochenbaar, dat de Geschiedenis door hare voorbeelden tot het hart spreekt; is de Bijbel het in 't bijzonder, die ons eene geschiedenis oplevert, rijk aan sprekende personen en tooneelen; en is het daarom zeer te beklagen, dat deze Bijbelsche Geschiedenis zoo weinig uit dit regte oogpunt beschouwd en beoefend wordt: zoo veel te meer verdient de man lof, die hare beoefening gemakkelijk en onderhoudend maakt, en zorgt voor boekjes, die de jeugd vroeg met de bijbelsche geschiedenis en haren geest bekend maken. Met bescheidenheid in de voorrede aangekondigd, en juist tot het gezegde doel ingerigt, verschijnt dit boekje van den Eerw. brouwer. Het spoedig vertier der eerste uitgave is overvloedig bewijs, dat hetzelve welkom was. Het onderscheidt zich alzoo daarin van andere, dat de ontwikkeling en de bewijzen der leerstukken en pligten (bij welke laatste de orde van brink gevolgd is) geheel geschiedkundig is. de Eerw. van den berg nam, vóór omtrent 30 jaren, soortgelijke proeve, waardoor hij veel goeds heeft geslicht; van meer gebruik zou dat opstel geweest zijn, had de eerwaardige man niet velen afgeschrikt door zijne verklaring in het voorberigt, dat zoodanig onderwijs niet volledig, en alzoo ter voorbereiding tot het afleggen van belijdenis niet toereikend was, alhoewel de steller dezer beoordeeling, en menig ambtsbroeder, zich volkomen te vreden hield, zoo hij slechts dat onderwijs kon doen verstaan, gevoelen en onthouden, immers bij een aantal kweekelingen. Dat vermeende ontoereikende is, meenen wij, bij het tegenwoordige boekje volkomen verholpen; alleen zouden wij het werkje nog een weinig, ja, kon het, nog al aanmerkelijk beknopter wenschen, immers in zoo verre men bij de leerlingen op het van buiten leeren der antwoorden dringen moet. De aangevoerde geschiedenissen laten den onderwijzer keuze genoeg, en derzelver aantal maakt dan ook geene zwarigheid. Deze wijze van onderrigt heeft altijd dit vooruit, dat de leerling | |
[pagina 281]
| |
met den inhoud des Bijbels bekend wordt, ieder aangevoerd bewijs gemakkelijk bevatten en zich even gemakkelijk herinneren kan, en de leeraar van zelve van te langwijlige en afgetrokkene redenering wordt teruggehouden. Voor sommige leerlingen blijft het wel altijd het meest verkieslijke; terwijl wij gerustelijk durven aanraden, om, bij ieder ander godsdienstig onderrigt en betoog, de hier aangevoerde geschiedkundige bewijzen en ophelderingen nimmer voorbij te zien, waartoe men den leerling genoegzaam vindt voorbereid, indien hij in de bijbelsche geschiedenis onderrigt werd, alvorens hij, tot het eigenlijk zoogenoemd leeren van belijdenis, den leeraar wordt toegezonden. - Bij vergelijking vonden wij, dat inderdaad de tweede uitgave de eerste overtreft, zoo door invoeging als verduidelijking. Aangaande den vorin van het boekje nu het onze gezegd hebbende, voegen wij er nog eene en andere bedenking nevens omtrent den inhoud. Dat Simeon naar den dood verlangde, is uit den tekst niet klaar; ook niet uit Hand. VII:59, 60 van Stephanus. - De openbaringen van God door droomen zijn bl. 5 niet genoemd. - De zoogenaamde verschijningen van God onder het O.V. zouden wij liever zinnelijke vertegenwoordigingen van Gods volmaaktheden noemen, dan zinnelijke vertooningen, welke Gods aanwezen duidelijk leerden. Volgens onze opvatting ook alleen is er gelijkvormigheid tusschen die verschijningen en de vertegenwoordiging Gods in J.C., die ons Gods zedelijke volmaaktheden ook in doen en lijden zinnelijk voor oogen stelt. - De steile en onbijbelsche leer, dat God zijne regtvaardigheid in het straffen vooral in het sterven van Christus betoond heeft, was ons in dezen tijd, bij eenen man als brouwer, even onverwacht, als zij ons stuitte. - Maar, zou God waarlijk zoo gebonden zijn, dat de door Jakob met list verkregen zegen de wezenlijke grond zijner tijdelijke bevoorregting was, en dus Izaäks blindheid moet aangemerkt worden als de kleine oorzaak, waaruit iets groots ontstond? - Dat de be- | |
[pagina 282]
| |
tuiging van Jezus voor den Hoogepriester met onzen eed gelijk te stellen zij, behoeft zwaar te leveren bewijs; die van Paulus, Rom. IX:1, gelijkt er, wat inhoud en aanleiding aangaat, nog minder naar. - Naar ons gevoel spreekt de Heiland, in de gelijkenis van den rijken man en Lazarus, van geene verkwisting; nog minder is zij hoofdzaak in deze rijke gelijkenis. - Wanneer de kinderen leden van 's Heilands kerk zijn, maar dat eerst door den doop moeten worden, dan moet men ze doopen zoodra zij ter wereld komen, en de aflegging van belijdenis naderhand is overbodig. Niettegenstaande deze aanmerkingen, durven wij den Heer brouwer wel aanmoedigen tot het leveren van het Leesboek over dit Beknopt Onderwijs, waarvan hij in de voorrede spreekt. Strekking en bewerking van zijnen arbeid verklaren wij voor zeer doelmatig. |
|