Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1819
(1819)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBeschrijving van den aard, de kenmerken en genezing der tusschenpoozende Moeraskoortsen in het algemeen, en in het bijzonder van diegenen, welke in Holland epidemisch heerschen. Door F.J.C. Sebastiaan, Doctor en buitengewoon Hoogleeraar in de Geneeskunde aan de Universiteit te Heidelberg. Uit het Hoogduitsch vertaald door J. Houtman, Stads Med. Doctor te Weesp, enz. enz. Iste Deel. Te Amsterdam, bij R.J. Berntrop. In gr. 8vo. XII en 251 Bl. f 2-4-:Met regt prijst de kundige vertaler van dit werk hetzelve, als een der uitmuntendste voortbrengselen der Duitsche drukpers, in de laatste jaren, aan. Hetzelve levert ons, in een' zeer duidelijken en vloeijenden stijl, eene allernaauwkeurigste beschrijving eener ziekte, welke, in vele gedeelten van ons vaderland, maar al te | |
[pagina 283]
| |
zeer bekend is, en, hoewel voor den inlander op zichzelve minder gevaarlijk, evenwel zeer dikwijls, door hare gevolgen, een middel wordt tot een sukkelend leven en vervroegden dood. Dit eerste deel behelst, behalve de beschouwing der moeraskoortsen, derzelver oorzaken en geneeswijze in 't algemeen, in het bijzonder, in het zevende hoofdstuk, een zeer belangrijk verhaal van de epidemiën, welke de schrijver herhaalde malen, onder het krijgsvolk, heeft waargenomen. Bij welke gelegenheid hij de redenen, waarom vreemdelingen, en vooral soldaten, zoo zeer door deze ziekte geteisterd worden, en waarom dezelve voor hen, zoo zij epidemisch heerscht, zoo verraderlijk is, ongemeen duidelijk ontwikkelt; stellende hij, met regt, dat, behalve de ongewoonte van het klimaat, eene al te groote inspanning des ligchaams, al te schrale voeding en verzorging van hetzelve, en misbruik van sterken drank, bij den soldaat, den aanleg tot deze ziekte vermeerderen, voornamelijk wanneer eene onaangename zielsgesteldheid daarbij komt. Dit althans was het geval bij de krijgsgevangene Pruisen enz. in 1807, waaronder deze koorts verschrikkelijk gewoed heeft. - En, om dit hier in 't voorbijgaan aan te merken, het is ook ons, nu reeds verscheidene malen, bij heerschende ziekten, voorgekomen, dat niets de vatbaarheid voor dezelven zoo zeer vermeerdert, als hevige aandoeningen van het gemoed, ten minste wanneer zij de krachten van den geest neêrdrukken; zij ontstemmen het zenuwgestel, zonder welks krachtdadige medewerking de eenheid in de werkingen van ons ligchaam spoedig verloren gaat. Wat nu de moeraskoorts zelve betreft, de schrijver beweert, dat dezelve aan eene bijzondere stof, in de moeraslucht aanwezig, doch daarvan echter onderscheiden, te wijten zij. Zoolang het water, hetzij dan zout of zoet, hoog genoeg staat, zoodat de, zich uit de plantaardige en dierlijke verrotting opheffende, dampen zich met hetzelve vermengen, of althans door hetzelve van den dampkring worden afgehouden, zoolang is ook | |
[pagina 284]
| |
de ziekte min veelvuldig. Doch zoodra het water vermindert, de grond eigenlijk moerassig wordt, en uit denzelven, 's avonds en 's morgens, dikke, stinkende nevelen opstijgen, neemt de kwaal zeer spoedig de overhand, tastende wel allerlei menschen, maar vooral dezulken aan, die er zich meer onmiddellijk aan blootstellen, die er minder aan gewoon zijn, of die er zich niet genoeg tegen wapenen, door de veerkracht hunnes ligchaams matiglijk aan te zetten. - Warme zomers zijn dan ook gunstiger voor de ziekte, dan koude. - Voorts zoude de kiem dezer koorts niet zelden lang zitten, en zich eerst ontwikkelen, als de lijder in eene gezonder landstreek is overgegaan. Ook wil sebastiaan, dat deze kiem zelfs aan andere ziekten een periodiek karakter bijzet. Beide deze stellingen vorderen, en de laatste verdient vooral, eene nadere toetsing. Wat den aard dezer koortsen betreft, sebastiaan meent, en de door hem en anderen beschrevene epidemiën toonen dit ook ten duidelijkste aan, dat, in dezelve, in 't voorjaar en den zomer, vooral de lever en galwegen zijn aangedaan, en bij warmer weêr de onderbuiksingewanden in 't algemeen. In de door hem beschrevene epidemie schijnt echter de geheele massa der sappen te zijn aangetast geweest, even als in die door grainger, pringle en anderen waargenomen is, zoo als toen zelfs uit de, ten onregte gedane, aderlatingen bleek. 's Winters is de koorts meer zinkingachtig van aard; en sebastiaan zegt te hebben waargenomen, dat, bij ons, daarmede altijd verzwakking gepaard gaat. Wat den uiterlijken vorm en meest gewone toevallen betreft, daaromtrent bevestigen de waarnemingen van onzen schrijver die van zijne voorgangeren. De kwaadaardige slaapzucht, welke in deze koorts somwijlen wordt waargenomen, is vooral zeer naauwkeurig door hem beschreven. Hij schijnt haar aan eene aandoening des zenuwgestels toe te schrijven, (bl. 136;) wij zouden bijna vragen, of de opvulling der eerste wegen, eene | |
[pagina 285]
| |
zoogenaamde bedorven gal, vooral de al te groote scherpte en verdierlijking der vochten, daarvan niet dikwijls de oorzaken zijn. Althans weten wij, bij ondervinding, dat opvulling met vleeschspijzen, bij eene gebrekkige spijsvertering, slaperig maaktGa naar voetnoot(*); en dat dit insgelijks veroorzaakt wordt door graveelstoffen, uit eene overmaat van piszuur en pisstof ontstaande. Ook namen wij, niet lang geleden, bij eene tusschenpoozende koorts met bedwelming, sterke pijn op het water, met eene zeer sterk gekleurde pis, waar. Zeer leerzaam en der behartiginge waardig is het geheele laatste hoofdstuk dezes deels, handelende over de geneeswijze, in deze ziekte te volgen. In den aanval is dezelve geheel tegen de toevallen ingerigt. Bl. 167 en volgg. komen de regelen voor, welke daarbij, in onze hospitalen, werden in acht genomen. Wij bevelen dezelve allen, vooral jongere geneeskundigen, ter aandachtige lezing aan. Niet minder lezenswaardig zijn de aanmerkingen over het juist gebruik van het heulsap, in de aanvallen der tusschenpoozende koorts met bedwelming of slaapzucht. - Ter genezing der ziekte zelve, moet men vooral op de aanleidende oorzaken letten; somwijlen de ontstekingwerende geneeswijze aanwenden, bijna altijd de ontlastende, zoo wel door braakals door buikzuiverende middelen, maar niet door, zulke, welke hevig prikkelen. Zeer waarschuwt hij tegen het ontijdig en onmatig gebruik van den kina. Van het sal ammoniak, reeds door boerhaave en vele anderen aangeprezen, zag hij meermalen veel nut. - Doch wij willen onzen lezeren het genoegen niet benemen, zelven dit boek, met eene belangstellende aandacht, te lezen; wij hebben genoeg gezegd, om deszelfs waarde eenigzins te doen hennen. Bl. 190 lezen wij van het poeder van Wolferley. Moet dit niet Wohlverleih (arnica montana, gemeen | |
[pagina 286]
| |
valkruid bij ons) wezen? - Anders vonden wij, in de nette vertaling, geene, dan misschlen enkele drukof schrijffouten. |
|