Garriek, of de Zegepraal der Kunst. Dramatisch Tafereel, in-één Bedrijf. Naar het Hoogduitsch van K. Stein. Te Amsterdam, bij J.C. van Kesteren. 1818. In kl. 8vo. 50 Bl. f :-8-:
Sir Ortley is een eigenzinnig man, doch bewonderaar van den overledenan Fielding. Zeker Geneesheer Lacy bemint deszelfs nicht Fanny; maar Ortley is daar tegen, en heeft haar reeds half en half aan Sir Harvey toegewezen. Lacy neemt zijne toevlugt tot de beroemde kunstenaars Hogarth en Garrick. Deze overrompelen Sir Ortley met de belofte van Fielding's portret, hetwelk niet voorhanden was; en zoo doende geeft de eerstgenoemde zijne toestemming tot het huwelijk van Lacy. Garrick neemt het gelaat en de houding van Fielding aan, en wordt alzoo met de grootste gelijkenis door Hogarth geschilderd. Tusschenbeiden verschijnt er, als episode, een vijftal Parijsche Schouwspelers, met oogmerk om Garrick's kunst te zien. Garrick spreekt met hen over de kunst, en voert een gebarenspel uit van liefde en wanhoop, waarover de Parijzenaars eerst lagchen, doch daarna met ontzetting zich verbazen. Het stukje eindigt even vrolijk, als het geheel gestemd is.
Zoodanig is dit, op zich zelf niet zeer belangrijk, maar door het gebarenspel en de verziering zinrijk en geestig tooneelspel. De ongemeene kunst vooral van onzen beroemden snoek, en het onderhoudende van onzen uitmuntenden majofski, hebben ons op den Amsterdamschen Schouwburg ten volle overtuigd van hetgeen de verhevene tooneelkunst, door oog en houding en gebaren, in de hand van den bekwamen speler vermag, wanneer deze door ijverige studie zijne kunst vereert. Ieder tooneelliefhebber ziet hetzelve bij herhaling met welgevallen. - Zonderling is ons de aanmerking van den Vertaler voorgekomen, die, het Hoogduitsche woord Schauspieler op bl. 35 door schouwspeler overzettende, het Hollandsch letterkundig Publiek voor deze germanisme vergeving vraagt, daar er in onze taal naauwelijks een tweede woord te vinden is, dat in oorsprong en zamenstelling zoo volkomen zuiver Hollandsch is.