houdt in geloofs- en zedeleer, waartoe men terugkeeren wil. En, zoo dit niet geheel in den haak was, en men niet volkomen vezekerd kon zijn, dat het in dien haak blijven moest, zouden wij het: ‘amici usque ad aram,’ ten aanzien dier naar den geest en den invloed der negentiende eeuw alzoo hervormde Roomschkatholieke-Pausgezinde kerk, het veiligst rekenen, en verkiezen te blijven staan in die vrijheid, waartoe ons Jezus Christus geroepen heeft. Overigens zijn wij het met den vertaler en voorredenaar eens: dat dit boekje de Roomschgezinden opmerkzaam kan maken op de gebreken in hunne kerk, dezulken den mond stoppen, die door een zoetspelend fluitje of door verdoemenisvloek tot den terugtred in de tegenwoordige Roomsche kerk willen noodzaken, en ook de Protestanten op nieuw bevestigen in het goed gevoelen van hunne zaak, en tot het voortgaan in den liefderijken, verdraagzamen geest aanmoedigen; en eindelijk - de voorredenaar laat hier de aanvulling den nadenkenden over - wij willen er ook dit ééne maar bijvoegen: de hoop versterken, dat eindelijk eens nog meerdere nadering van den kant der Roomschgezinden algeheele verbroedering mogelijk zal doen worden.
Moeijelijk kunnen wij het gestelde bl. 71 met dat op bl. 66 enz. doen overeenstemmen. Dat, namelijk, ‘het om staatkundige en andere redenen beter is, den priester gedurende den tijd zijner ambtsbediening niet te laten trouwen, maar hem dit eerst te veroorloven, als hij zich van zijn priesterambt ontdoet, nadat hij eenige jaren gemoedelijk heeft toegewijd aan het onderwijs en de zielzorg zijner broederen,’ strookt, onzes inziens, niet zeer met het vroegere: ‘De priester verbindt zich zijne broeders te onderwijzen, en tot de betrachting van de pligten, daarmede verbonden; hij moet nu de edelste aandoeningen der menschelijkheid, des medelijdens, der deelneming, der vriendschap en der liefde bij zijne broederen opwekken; hij moet kinderen opvoeden, meisjes vormen, vrouwen derzel-