Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1819
(1819)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 134]
| |
men voorwaar niet ontkennen, dat de Duitschers zeer veel hebben toegebragt tot de voorbereiding en daarstelling eener over het algemeen veel verbeterde manier van onderwijs op de Latijnsche scholen. Scheller staat met volle regt en luister aan het hoofd dier verdienstelijke mannen. Deze eer komt hem toe, al had hij nooit iets anders geschreven dan deze Aanleiding. Naarmate nu dit werk in het bijzonder eenen weldadigen invloed gehad heeft op genoemde manier van onderwijs, naar die mate verdient de eerste Vertaler onzen dank, welken wij openlijk toebrengen aan den Heer h. bosscha, aan wien de Latijnsche scholen in meer dan één opzigt veel verpligting hebben. Deze heeft de Aanleiding van scheller reeds vóór een aantal jaren in het Nederduitsch vertaald en met eenige aanmerkingen verrijkt, en door die vertaling de nuttige lessen en wenken van den braven Duitscher meer ter algemeene kennis gebragt. Scheller bekent zelf, in zijne Voorrede, dat dit werk slechts eene proeve is, en niet voor iets volledigs of volmaakts moet worden aangezien. Dit is wel eigen aan bijna alle menschelijke geschriften, maar onafscheidelijk van alle geschriften over de verbetering van het onderwijs. Het is onzen Schrijver als 't ware uit de pen gevloeid. Vanhier, dat overal de denkbeelden niet in eene juiste orde zijn uiteengezet, en men eenige herhalingen van dezelfde zaken ontmoet. Anderen mogen zich daarover verwonderen, wij verwonderen er ons niet over. Wanneer iemand met geheel zijn hart, met zijne gansche ziel en alle zijde gedachten het hem toevertrouwde onderwijs omvat, en, door ondervinding geleerd, in dat onderwijs van tijd tot tijd verbeteringen maakt, aan hetzelve dagelijks eenige nadere wijziging geeft, dan wordt hij eindelijk zoo geheel vervuld met den geest der gansche zaak, de denkbeelden overstroomen hem zoodanig van alle kanten, dat hij veel moeite heeft om als beschouwer op te treden over iets, aan welks werkdadige uitoefening hij het beste deel zijns levens toewijdt. - Het ontbreekt ons niet aan aanmerkingen over deze en gene stellingen, voornamelijk betreffende hetgeen de Heer scheller over het Grieksche onderwijs zegt, waarin hij ons het minst bevalt; met dat alles, evenwel, is en blijft deze Aanleiding een zeer aanbevelenswaardig boek aan allen, wien het te doen is, om de jeugd, door | |
[pagina 135]
| |
een grondig onderwijs, op te leiden tot de kennis van en te bezielen met den geest der Ouden. Tot getuigenis van de goedkeuring, waarmede dit werk door onze landgenooten ontvangen is, strekt ook deze vermeerderde herdruk, bezorgd door den Middelburgschen Rector epkema. Deze vermeerdering bestaat in eene Voorrede en eenige Aanmerkingen, gevoegd bij die van den Schrijver en eersten Vertaler. Wij gelooven gaarne hetgeen de Heer epkema zegt, dat zijne aanmerkingen uitgebreider en menigvuldiger hadden kunnen zijn; maar gelooven tevens, dat dezelve hier en daar juister en gewigtiger hadden kunnen wezen. Zoo missen wij b.v. bl. 258 en 263. een gezond kritisch oordeel. Scheller had, bl. 258, gesproken over het veranderen der onderscheidingsteekenen, waardoor vele plaatsen der Ouden dikwijls uitnemend kunnen verbeterd en verklaard worden. De Heer epkema bevestigt dit door een allerongelukkigst gekozen voorbeeld uit ovid. Amor. III. 9.
Vive pius, moriere pius. Cole sacra, colentem
Mors tamen a templis in cava busta trahit.
Hij las die Elegie met een' zijner leerlingen. Deze hield bij dit vers op, en zeide: Dat deugt vast niet. De Rector antwoordde: Verander de interpunctie dus, en het zal goed zijn:
Vive pius, moriere; pius cole sacra, colentem
Mors tamen a templis in cava busta trahit.
Wij beroepen ons hier op de trouw, niet van Goden en menschen, maar op die van alle oordeelkundigen, of de plaats van ovidius in den onderhavigen zin ooit iets anders beteekenen kan, dan: Leefvroom, gij zult met al uwe vroomheid sterven. Vereer het heilige, de dood zal u met al uwe vereeringen wegrukken. Ovidius gebruikt twee stellingen: vive pius en cole sacra; twee tegenstellingen: moriere pius en colentem mors trahit. Pius cole sacra is overtollig in dezen zin. Een Romein, qui sacra colit, is reeds pius. Even ongelukkig is het andere voorbeeld. De leerling begreep niet, wat ovid. II. Metam. 822. zeggen wilde met het woord ungues.
Illa quidem recto pugnat se attollere trunco.
Sed genuum junctura riget, frigusque per ungues
Labitur, et pallent amisso sanguine venae.
| |
[pagina 136]
| |
Toen den Heere epkema was ingevallen om inguen te lezen, begreep de leerling het terstond. Maar de plaats is zeer goed, en kan uitmuntend verklaard worden. Ovidius zegt zeer natuurlijk, dat de koude door de nagels aankwam, omdat de uiterste deelen van het ligchaam daardoor het eerst bevangen worden. N. heinsius verwerpt met regt eene andere lezing artus, welke nog oneindig beter was dan inguen, en haalt eene gelijke plaats aan uit lucretius. Ungues zijn de summa, Graec. τὰ ἄκρα. Bekend is het Medische in febri summa frigent, hetwelk in den Aphorismus van hippocrates τὰ ἄκρα is. Vergelijk wagner ad Alciphr. Ep. II. II. De Voorrede van den Heer epkema bestaat in een verslag van de Schrijvers van de gouden eeuw, met opgave van de beste drukken en uitgaven. De Heer van kampen heeft een dergelijk verslag gegeven voor zijne Zedekundige Schoonheden, hetwelk ons, om meer dan ééne reden, beter bevalt. Grootelijks verwonderde het ons, de Tristia van ovidius, naar de uitgave van j. verburg, voor schoolgebruik te zien aanbevelen. Wij hebben ons gevoelen over den Uitgever vrijmoedig gezegd, en wenschen, dat het werk van den Heer scheller in veler handen moge komen. |
|