| |
Galerie historique des Contemporains, ou nouvelle Biographie, etc. Tome III. part. 2. Cau-con. Tome IV. part. 1 et 2. Con-fox.
In ons XIde Nommer des voorleden' jaars hebben wij van de beide eerste, en het begin des derden Deels van dit werk verslag gedaan. Hetzelve gaat op dien eigen' voet voort, ons berigten mede te deelen van nog levende merkwaardige personen, vooral Franschen uit de Geschiedenis der Omwenteling. Wij hebben daarin veelal dien eigen' geest wedergevonden, die ons in de vorige Deelen zoo hinderde. Met de verfoeijing, waarmede niemand van eenig gevoel kan nalaten, de gruwelen van robespierre en zijnen aanhang te beschouwen, paart zich nogtans altijd begunstiging der Girondins en latere zoogenaamde vrijheidsvrienden, verheffing van Fransche krijgsbevelhebbers, enz. Nogtans hebben wij dezen geest hier niet zoo sterk als in de eerste Deelen aangetroffen; en zoo men den gruwelmoord des Hertogs van enghien slechts zeer kort en bijkans zonder afkeuring vermeldt, zoo men den weerhaan constant de rebecque (wel te verstaan benjamin) en den vrijheidsvriend chénier, die uit loutere liefde voor de vrijheid de drukpers aan banden leggen wilde, hemelhoog verheft, (nu, dit was onder het Directoire ook geene zonde, maar wel onder den Koning) zoo wordt daarentegen dumourier's door nood gedrongene afval van de Conventie geregtvaardigd; men laat aan de deugden van elizabeth, Zuster van lodewijk XVI, regt wedervaren, (eene deugdzame, ja eene Heilige, wier volkomenheid men wenschen mogt, dat de gecanonizeerde Heiligen slechts voor de helft bezaten;) men erkent de gematigdheid en braafheid van ferdinand III, Groothertog van Toscane, schoon Broeder des Keizers van Oostenrijk, en
| |
| |
door napoleon tweemaal uit zijne Staten verdreven; men verhaalt getrouwelijk het verraad van laatstgemelden, in Spanje gepleegd, (Art. ferdinand VII;) en eindelijk berispt men op meer dan eene plaats de Napoleontische dwangheerschappij, die het trouwens even zeer op Republikeinen als op Koningsgezinden gemunt had. Onder de wetenschappelijke Artikelen hebben wij vooral opgemerkt: châteaubriant, (hoewel te veel van de staat-, te weinig van de letterkundige zijde beschouwd) delille, dolomieu, ducis, forster, (johann reinhold) minder zijn' Zoon george, en wel tot onze verwondering, daar deze deugdzame en verstandige vriend der Fransche Omwenteling ook als Letterkundige en Schrijver groote verdiensten bezat.
Ook hier zijn, dank zij den ijver en de kunde van den Heer g. van lennep, onze Landgenooten weder met kennis van zaken vermeld, en wordt aan de verdienstelijken onder hen de lof toegezwaaid, dien zij anders bij den buitenlander - uit onkunde - zoo zelden genieten. Zoo vinden wij hier den Lt. Generaal chasse, die zich, wel is waar, in napoleon's veroveringstogten, maar ook te Waterloo tegen hem, roemrijk onderscheiden heeft; den Hoogleeraar clarisse; den Heer j. clifford, Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, (wiens verrigtingen aldaar naauwkeuriglijk worden opgegeven;) - in het vierde Deel den Minister van Binnenlandsche Zaken de coninck; den voortreffelijken, te vroeg overledenen, Bestuurder van den Waterstaat, conrad, (wien wij nog het grootsche werk te Katwijk te danken hebben, 't welk boven vele andere plans van dien aard het voordeel heeft, dat niemand, laat staan geheele steden daaraan opgeofferd zijn geworden;) den Lt. Generaal constant de rebecque, wiens onwrikbare standvastigheid bij zijne eens genomene partij, in lief of leed, zeer eervol afsteekt bij de veranderlijkheid van zijn' hooggeroemden Broeder benjamin, (videatur Maart en April 1815;) en eindelijk onzen hoogverdienstelijken cras: de voornaamste werken van dit sieraad onzer Regtsgeleerde Letterkunde worden daarin opgegeven, en 's mans edele weigering, om in plaats van den afgezetten pestel te Leiden te worden aangesteld, is hier niet vergeten. Van den Generaal daendels wordt met veel menagement gesproken, hetgeen omtrent karakters van dezen aard zekerlijk het veiligste is: de algemeene stem
| |
| |
verklaart zich nogtans tegenwoordig, vrij eenparig althans, tegen de wijze van zijn bestuur in Oost-Indië, zoo men al zijne bedoelingen goedkeurt. Het artikel van der duyn is korter en gebrekkiger, dan wij zouden verwacht hebben, en dan men van een in Nederland uitgekomen werk, waar zoo vele nietsbeduidende Franschen met ophef ten tooneele gevoerd worden, met regt verlangen mag; maar wij zijn stellig onderrigt, dat de Heer van lennep dit Artikel geheel anders gegeven heeft, maar dat de ongelukkige zuurdeesem van buonaparte's aanhangers, niet kunnende verdragen, dat men mannen verhief, die hun Rijk hier te lande een einde deden nemen, hetzelve gansch en al heeft verminkt, en onder anderen de onwaarheid daarin gevoegd, dat de vergaderingen van bijzondere personen, door de Heeren van hogendorp en van der duyn in het laatst van November opgeroepen, die der Staten-Generaal zouden geweest zijn. Het medegedeelde is dus naar willekeur veranderd en naar den Franschen smaak versneden, 't geen misschien wel eens meer het geval is. Nog worden hier van onze Landgenooten Dr. coopmans, dedem van de gelder, (Vader en Zoon) Dr. deiman en agatha deken uit de te Parijs verschenen Biographie universelle overgenomen. Nieuw zijn de Artikelen elout, thans Commissaris-Generaal in Neêrlands Indië; de drie Heeren fagel; voorts falck, en feith. Het laatste vonden wij bijzonder naauwkeurig en belangrijk; doch de palen van dit werk gedoogden niet meer de uitvoerigheid, met welke bilderdijk behandeld was. Dit bespeurt men vooral in het Artikel
fokke, waar naauwelijks van eenige der geestigste gewrochten diens oorspronkelijken vernufts een enkel woord gezegd wordt. In allen gevalle verheugt het ons, dat de Franschen en de Waalsche Nederlanders op die wijze toch eenig denkbeeld van de doorluchtige mannen onzer voormalige Republiek, ook in de jongste tijden, bekomen. - Van onze Belgische (tegenwoordige) Landgenooten, zijn in 't bijzonder cornelissen en des roches vermeld.
Om aan de zoodanigen, die het werk nog niet kennen, een denkbeeld van de Artikelen in hetzelve te geven, die over Nederlanders handelen, zullen wij hier een gedeelte uit de levensschets van cras overnemen. Nadat men een klein staatkundig geschrift, door denzelven in 1795 uitgegeven,
| |
| |
had opgenoemd, wordt hetzelve op deze wijze gekenschetst: ‘In dit boekje, in het Nederduitsch en zonder den naam des Schrijvers uitgegeven, verhief de Heer cras zich sterk tegen het afleggen van den eed, door de Provisionéle Representanten van het Volk van Holland gevorderd, op de Regten van den Mensch en Burger, zoo als zij door hen, in hunne Publicatie van 31 Januarij 1795, waren afgekondigd. Hij beweerde daarin met onweêrstaanbare kracht van redenering, dat het Provisionéle Bestuur geenszins het regt had, om van openbare ambtenaren zulk eenen eed te vergen, die inderdaad met eene staatkundige geloofsbelijdenis gelijk stond; dat de Hooge Overheid hen wel kan noodzaken tot eene belofte van gehoorzaamheid aan de wet en getrouwheid in hunne ambtsverrigtingen, maar nooit, om de beginselen van burgerlijk Regt met haar op dezelfde wijze te beschouwen; beginselen, waaromtrent de grootste kenners van het Staatsregt niet altijd op dezelfde wijze hebben gedacht, en waarin men veilig van de Provisionéle Representanten van het Volk van Holland kon verschillen, zonder daarom een minder getrouw ambtenaar en goed burger te wezen. Dit geheele stukje is eene doorloopende verklaring van het altijd gedenkwaardige gezegde, door genissieux in de Nationale Conventie van Frankrijk uitgesproken: Mijne gevoelens behooren aan mij; ik ben daarvan alleen aan God rekenschap verschuldigd. Later gaf hij nog twee geschriften uit omtrent hetzelfde onderwerp. Het is merkwaardig, dat deze stukken, zelfs te midden der burgergeschillen, door geene der beide partijen euvel werden opgenomen: want zoo groot is het vermogen der menschelijke Rede, wanneer men die met klaarheid, gematigdheid, en alleen met het doel om waarlijk nuttig te zijn, ontwikkelt, dat zij zonder onderscheid ook hen, wier
gevoelens lijnregt tegen elkander zijn aangekant, met zich sleept. Zelfs de warmste voorstanders der gevoelens, tegen welke de Heer cras zich verzette, werden door die werkjes aan het wankelen gebragt; en hij ontving de vleijendste brieven van eenige dier zelfde Representanten van Holland, zoodra hij als de Schrijver bekend was.’
Wat dunkt u, Lezer, van deze ware staatkundige verdraagzaamheid? Gij onderscheidt ligtelijk, ook in deze lofrede op
| |
| |
dezelve, onzen Landgenoot van die uitgewekene Ultra-Libezalen, welke een ieder, die het waagt een haarbreed van hen te verschillen, verdoemen, verketteren, en gaarne (zoo zij de magt hadden) zouden vermoorden; terwijl zij hunkeren naar het liberale bestuur van buonaparte, davoust, savary en fouché. ö, Hadden de beginselen van cras sedert 1789 en vroeger algemeen veld gewonnen, de aarde had zoo veel menschenbloed niet gedronken, er ware zoo veel groots en schoons niet ondergegaan, en de Ultra-Republikeinen hadden niet onbedachtzaam het graf voor alle Republieken gedolven!
|
|