| |
Leerboek van den Christelijken Godsdienst voor het Hooger Onderwijs, door J.M.H. Harras, Predikant te Salzhausen. Uit het Hoogduitsch. Met eenige Aanmerkingen van den Vertaler. Te Groningen, bij W. van Boekeren. In gr. 8vo. Behalve de Voorrede, 306 Bl. f 2-10-:
Al wederom een Leerboek over een onderwerp, dat
| |
| |
reeds achttien eeuwen in zoo vele verschillende opzigten is behandeld geworden, dat men welligt iedere herhaalde ontvouwing bijkans als overtollig zal rekenen; en echter zoo verre af van als overtollig te mogen beschouwd worden, dat wij het, als eene zeer belangrijke bijdrage voor den tegenwoordigen tijd, erkentelijk aannemen. Welk oordeel er toch over de voortgaande verlichting en beschaving geveld worde, zeker is het, dat de verbazende vorderingen in wetenschappelijke kennis van onze dagen eene gansch andere manier van voorstelling en onderzoek, zelfs omtrent de gewigtigste waarheden van den Godsdienst, vorderen, dan vóór eenige eeuwen. Dat zulks ook inderdaad het geval is met onzen Christelijken Godsdienst, heeft de geschiedenis, bijkans van elke eeuw, genoegzaam gestaafd. Van de allereerste voordragt, welke zich door haren Goddelijken eenvoud aan ieder waarheidlievend gemoed beval, ging deszelfs voorstelling weldra over tot geleerde bespiegeling, en deze wederom, door de zeer beperkte uitlegkunde van den Bijbel gewijzigd, ontaardde in een mengelmoes van godgeleerde en dweepachtige stelsels, waaruit eerst de hervorming der letteren en eene meer gezuiverde oordeelkunde het ware van het valsche leerde schiften. De anderzins zeer gewenschte Kerkhervorming heeft in dit opzigt niet datgene verrigt, hetwelk zij had kunnen en behooren te doen. Tegen het oogmerk der Hervormers, die zich opzettelijk van de boeijen des kerkelijken gezags omtrent betwiste geloofsbegrippen wilden ontslaan, heeft men nieuwe banden om het ligchaam des Christendoms gesmeed. Wijsgeerige bespiegelingen, door eene gezochte Bijbelverklaring ondersteund, mengden zich op nieuws in de uit de oudheid wederom opgedolvene stelsels des geloofs. Overdrijving van begrippen gaf aanleiding tot spotternij en ongeloof. Dit laatste wekte den lofwaardigen ijver, om hierin het ware naauwkeuriglijk op te sporen. Eene gezuiverde oordeelkunde schonk een regtmatiger verstand der heilige
Schriftuur. De bloei der wetenschap- | |
| |
pen vergunde ook haren invloed op de behandeling van het belangrijkste onderwerp omtrent den geopenbaarden Christelijken Godsdienst. Het moeijelijke vraagstuk wegens Rede en Openbaring, in derzelver naauwe betrekking tot elkander, ontving eene meerdere verheldering. Men keerde terug tot de eerbiediging van het Goddelijk eenvoudige der oorspronkelijke Christelijke leer. Met afscheiding van haren geschiedkundigen inhoud, als stellige voordragt, drong de naauwkeurigste navorsching door tot de zuivere ontwikkeling van het algemeene, in haren aard gegrond, als het doelmatig leerbegrip voor de zedelijke opvoeding des ganschen menschelijken geslachts; en men naderde alzoo ligtelijk tot die ware en voor de zaak des Christendoms beslissende overtuiging, dat de Godsdienstleer van den gezalfden Jezus, overeenkomstig zijn oogmerk, nimmer meerdere waardij en kracht ontvangt, dan uit zoodanige bewijzen van redematigheid, welke uit hare inwendige overeenstemming met 's menschen natuur en betrekkingen voortvloeijen.
Het is uit dit bijzonder en belangrijk oogpunt, dat de Schrijver dezes Leerboeks den Christelijken Godsdienst beschouwt en behandelt, en wel met opzigt tot het Akademisch onderwijs, en als eene onmisbare behoefte van onzen tijd.
Na eene zeer gepaste Inleiding, ter ontwikkeling van 's menschen verstandelijke en zedelijke natuur, als bestemd tot kennis, deugd en godsdienst, waarbij alsdan de noodzakelijkheid van het onderwijs, en bepaaldelijk van dat onderwijs wordt aangedrongen, hetwelk in de leer van Jezus begrepen is, gaat de Schrijver over tot de behandeling der voorgenomene taak. Hij beschouwt nu, eerstelijk, de algemeene Godsdienstleer des Christendoms, zoo ten opzigte van Gods bestaan, eigenschappen en voorzienigheid, als van 's menschen onsterfelijkheid, en daarbij de leer der pligten, welke de mensch omtrent zich zelven en omtrent zijne natuurgenooten, in de verschillende betrekkingen des levens,
| |
| |
betrachten moet; en, ten tweede, de leer des Christendoms ten aanzien van het geloof aan Jezus Christus, den Zoon Gods, en aan eene Openbaring door Hem; waarbij dan de geschiedenis voorkomt van 's Heilands leven en waardigheid, met de verlossing, door Hem te weeg gebragt, en het geloof, dat in Hem gevorderd wordt; terwijl het laatste gedeelte de leer van den Christelijken Godsdienst beschouwt als eene Goddelijke Openbaring door Jezus Christus, en dus handelt over eene onmiddellijke Openbaring van God in het algemeen, over den Christelijken Godsdienst en deszelfs voortreffelijkheid als Openbaring van God door Jezus in het bijzonder, met de bewijzen, die daartoe behooren, en eindelijk de Doop en het Avondmaal als blijvende zinnebeelden van het Geloof in God en Jezus ontvouwd worden.
Uit deze korte opgave van den inhoud dezes boeks beseft ieder onzer Lezeren deszelfs rijkdom, bij eene geleidelijke ontvouwing van al die allerwezenlijkste deelen, welke tot dit uitgebreide onderwerp behooren. Of de Schrijver niet eene andere en betere orde van voorstelling had kunnen aannemen? zal altijd een punt van geschil blijven, waarin ieder Godgeleerde voor zich zelven aan zijne eigene manier welligt de voorkeur geven zal. Ook wij voor ons zouden liever gezien hebben, dat het laatste gedeelte, als van geschiedkundigen aard, onmiddellijk op de Inleiding gevolgd ware, met verwijzing van de leer der uitwendige plegtigheden tot het slot, waarin alsdan het overzigt der voortreffelijkheid van den Christelijken Godsdienst zeer doelmatig had kunnen begrepen worden. Dan, daar de form veiliglijk aan ieders goedvinden verblijven kan, indien er maar geen wezenlijk punt van geloofsleer gemist wordt, willen wij gaarne de door den Schrijver gekozene manier van voorstelling aannemen, daar wij in waarheid getuigen mogen, dat geen deel der Christelijke Godgeleerdheid door hem is overgeslagen geworden, althans niet, voor zoo ver hij oordeelt, dezelve uit de gewijde
| |
| |
Schriften te moeten ontleenen. De teksten, door hem tot zijn bijzonder oogmerk gekozen, zijn de zoodanige, die algemeen, eenvoudig en duidelijk zijn, ten einde daardoor gelegenheid te geven tot eene gemakkelijker verklaring van andere bijzondere plaatsen, welke door het figuurlijke en plaatselijke duister mogen heeten. Dat, echter, bij al deze behandeling eene ongemeene beknoptheid is in acht genomen, behoeven wij omtrent een werk van even 300 bladzijden naauwelijks te herinneren. De Schrijver bestemde hetzelve tot een Akademisch Leerboek, dat bij deszelfs behandeling de gelegenheid overlaat tot eene breedvoeriger mondelijke ontwikkeling. De eerste vier Afdeelingen der Inleiding behelzen, het is waar, eene wijsgeerige ontvouwing der menschelijke natuur, ten opzigte van haren zinnelijken, redelijken en zedelijken aanleg en bestemming; doch ook deze beschouwing was, naar des Schrijvers bedoeling, noodzakelijk, om daaruit te doen zien, dat de mensch, tot geloof aan deugd en godsdienst, inderdaad een hooger en stellig onderwijs behoeft, en daarin den gepasten overgang te vinden tot het betoog der noodzakelijkheid van de algemeene Godsdienstleer des Christendoms, opdat ook, naar zijn ontwerp, middagklaar blijken mogt, dat de Christelijke leer, als Godsdienst der zuivere, van God zelven afgedaalde, rede, zoodanige is, dat zij door ieder' denkenden mensch kan gekend, als Gods hoogste zegening geëerbiedigd, en als zedewet gevolgd behoort te worden. Ook in dit opzigt vindt de Recensent zich verpligt, aan den Schrijver den lof toe te kennen van eene zeer naauwkeurige, op rede en ervaring gegronde, behandeling.
Hoezeer wij niet in de gelegenheid geweest zijn, om de vertaling met het oorspronkelijke te vergelijken, durven wij echter, uit de naauwkeurigheid der uitdrukkingen, vrijelijk besluiten, haar in alle opzigten getrouw te noemen; en de Nederlandsche Lezer mag zich nog daarenboven aan den geleerden Vertaler bijzonderlijk verpligt rekenen, omdat hij op vele plaatsen, waar
| |
| |
de Schrijver door te groote beknoptheid aanleiding tot moeijelijke of wel tot verkeerde bevatting mogt kunnen geven, deszelfs voorstellingen allezins gepast en duidelijk heeft opgehelderd, zoodanig, dat aan deze vertaling eene dadelijke voorkeur boven het oorspronkelijke mag toegekend worden. Alleenlijk smart het ons, in den tekst vele misstellingen ontmoet te hebben, welke, hoezeer door bijzondere opgave aangewezen, hier en daar in het lezen den zin verstoren.
Vurig verlangen wij, met den Vertaler, dat de Schrijver het beschaafde en waarheidlievende Publiek spoedig deel verschaffe aan de verdere vruchten van zijnen arbeid, en bijzonderlijk in de uitgave zijner Schets van de Christelijke Godsdienstleer, welke dezelve, volgens dit tegenwoordige Leerboek, voor de pers schijnt bestemd en gereed te hebben.
|
|