eene toomelooze, steeds meer en meer voorthollende, vertaalmanie ons dreigt te overstroomen, te keeren, en om den smaak voor het echte Treurspel, maar ook voor het echte Blijspel, weder in te voeren, welke door zoo vele middeldingen, comédies larmoyantes, drames en mélodrames, en welke wangedrogten al meer? reeds is verbasterd, en van tijd tot tijd, ja dagelijks, nog meer wordt verbasterd en ganschelijk bedorven.
Dank hebbe dus de Heer van halmael ook voor zijne poging! Hij verdient goedkeuring en aanmoediging, in stede van ontmoedigende berisping. Inderdaad, wanneer wij in het oog houden, dat dit stuk eene proeve, een eersteling is; wanneer wij op den toestand van het Blijspel in ons vaderland letten, en vooral denken aan de groote moeijelijkheid, om voor een Hollandsch Tooneel een goed Blijspel, in dichtmaat en rijm, te vervaardigen, dan aarzelen wij geen oogenblik, om dezen arbeid verdienstelijk te noemen. De karakters (en dit is wel het voornaamste, daar de Schrijver de zoogenaamde comédie de caractère heeft willen volgen) zijn wél bewerkt en volgehouden. De verzen zijn, doorgaans, zuiver en gemakkelijk. Niets onzedelijks, niets onbetamelijks, niets dubbelzinnigs beleedigt hier het keurige en kiesche oor. De Schrijver had geen ander doel, dan dat der hooge Komedie, om, namelijk, vermakende te verbeteren; en de dialogue, waarop het, in soortgelijke stukken, zoo zeer aankomt, is waarlijk kunstig en verdienstelijk.
De zedige Schrijver zal ons nu ook, naar wij vertrouwen, wel eene enkele aanmerking ten goede duiden. Zij is deze. Hoe veel goeds zijn stuk ook bezitten moge, ongaarne missen wij in hetzelve een zeer voornaam vereischte van ieder Blijspel, namelijk de vis comica. Wij ontkennen niet, dat het stuk, goed gespeeld, door den toestand der personen, en vooral door de levendigheid van de zamenspraak, zal kunnen behagen, en zelfs den een' of anderen eenen lach afdwingen. Maar dit is, naar ons oordeel, niet genoeg. Een goed Blijspel moet zoodanig zijn ingerigt, dat de bloote ontmoeting der handelende personen op het Tooneel den aanschouwer reeds tot eene zekere lustigheid stemt, en dat zij, door de situatie, waarin zij gesteld zijn, en door het natuurlijk spel van hunne belagchelijke dwaasheden en gebreken, hem tot het sterkste lagchen vervoeren. Het te weinig ko-