| |
Verhandeling over den Oorsprong der Hoeksche en Kabeljaauwsche Twisten, ontleend uit echte, meest onbekende Gedenkstukken, door Mr. J.C. de Jonge, Substitut-Archivarius van het Rijk. Te Leiden, bij H.W. Hazenberg, Jun. 1817. In gr. 8vo. XXXII en 299 Bl. f 2-10-:
De Heer de jonge, tot medehelper van onzen beroemden van wijn, in de zorg voor de oude staatspapieren, benoemd, had zich, reeds vóór zijne benoeming, door de uitgave en verbetering van eenige onbekende diplomata, dien post waardig getoond. Thans levert hij ons een nog schooner bewijs zijner bevoegdheid: eene voortreffelijke opheldering van den oorsprong der beroerten, die, anderhalve eeuw lang, onder drie Vorstenhuizen, Holland verscheurden, en op den oever des ondergangs bragten. De Verhandeling des Hoogleeraars tijdeman, door het Zeeuwsche Genootschap met goud bekroond, hield zich meer bezig met, op eene geleerde en scherpzinnige wijze, aan te toooen, waarin men dien oorsprong niet te zoeken hebbe; terwijl de toegang tot de oude Charters dien Heer natuurlijk niet zoo gemeenzaam was als van wijn's medeärbeider, die thans, na eenen noesten arbeid, ons de slotsom zijner veelvuldige nasporingen over dit onderwerp mededeelt, door hem uit vijfderlei bronnen geput, - Kronijken, Charters, Grafelijke Rekeningen, den Regtsgeleerde philippus a leydis, en buitenlandsche Schrijvers. En inderdaad, men ontmoet hier veel nieuws, vele zeer oorspronkelijke en tevens niet gewaagde, maar op hooge historische waarschijnlijkheid gegronde Hypothesen, die ons in de jonge een' waardigen medehelper van van wijn doen kennen. Zelfs is het meeste nieuw: want de Schrijver onderstelt het bekende. - Men weet, dat de oorsprong der Hoeksche en Kabeljaauwsche verdeeldheden onder anderen ook dáárom van zoo veel gewigt is, omdat de belangstelling in dezelve lang na haar einde heeft voortgeduurd, en zelfs de groot de Hoekschen nog als
voorstanders der oude vrijheid
| |
| |
eerbiedigde, terwijl in latere dagen verscheidenen van een ander gevoelen geweest zijn; en in allen gevalle deze twist, als met onze oude Geschiedenis ten allernaauwste verwant, wel eens in deszelfs eerste beginselen diende te worden ontwikkeld.
Vooreerst bewijst de Heer de jonge - gelijk tijdeman - dat men dezen burgertwist niet vóór margaretha en willem V moet zoeken. Het geval met ada en willem I, de moord van floris V. waren van eenen gansch anderen aard. Maar de kostbare Regering van willem IV, de vele Oorlogen, door hem gevoerd, hadden het land in schulden gedompeld; de gedrukte naburen sprongen na zijnen dood uit den band: zoodat het bestuur eener Vrouw, die zich nog buitendien veel in Duitschland moest ophouden, niet dan moeijelijk zijn kon; uit welken hoofde zij niet alleen aan hare Onderdanen zeer gewigtige voorregten schonk, maar ook veel moest steunen op de hulp en den raad van sommige Edelen, waaronder haar Oom beaumont en de Heer van duivenvoorde de voornaamste waren, aan welken laatsten zij ook uitstekende gunsten verleende. Doch haar tweede Zoon, willem, werd, op bewerking van zijnen Vader, Keizer lodewijk, in stede van den oudsten, lodewijk den Romein, tot verbeider of plaatsbekleeder benoemd, (meer of min, zoo als de Heer de jonge meent, tegen dank zijner Moeder) om daardoor het Beijersche Huis nog meer te versterken, alzoo de jonge lodewijk de Poolsche kroon door huwelijk hoopte aan zich te brengen Willem was echter een' geruimen tijd genoodzaakt, zich van den raad der Edelen, vrienden zijner Moeder, te bedienen, als welke wij tot het jaar 1349 bestendig in alle openbare stukken zijner Regering aantreffen. (Over de Geschiedenis der drie jaren van 1346-1349 wordt hier wezenlijk uit oude stukken en rekeningen een geheel nieuw licht verspreid.) Dan, er bestond ook eene minderheid der
Edelen, met name de egmonden, heemskerken, waterlanden, die, meer of min buiten bewind gesteld, en daarover misnoegd, met beide handen de gelegenheid aangrepen, dat margaretha de Graafschappen aan haren Zoon als Landsheer opdroeg, om de anderen uit de gunst van den jongen Graaf te verdringen. Omtrent deze opdragt van Vrouw margareet aan haren Zoon - zoo onverwacht, zoo schijnbaar tegen
| |
| |
hare vorige neigingen en belangen aan - wordt hier volkomen en uitvoerig gestaafd het gevoelen van wagenaar, (Vaderl. Hist. D. III. bl. 275.) dat zulks uit vreeze voor Keizer karel IV, opvolger van haar' Echtgenoot, geschied zij, die, met Engeland en Gulik verbonden, ligtelijk de landen aan een' dier beide Vorsten zou hebben kunnen opdragen, waarvan reeds iedereen sprak. Het was dus hier eene keuze tusschen twee onaangenaamheden, wanneer margaretha liever Holland en Zeeland aan haren tweeden Zoon, dan aan vreemden en vijanden, gunde. Willem's volgend gedrag wordt zeer menschkundig uit den tegenzin verklaard, om nog langer als onder voogdij te staan dier beproefde raadslieden, welke margaretha hem ter zijde gesteld had; een tegenzin, gevoed door de hoofden der later dus genoemde Kabeljaauwsche partij, en die hem aandreef, de naderhand zoo geheeten Hoeksche Edelen van het bestuur te verwijderen. Inderdaad zien wij in 1349 eenige dier Edelen, gelijk heemskerk, in het bewind aangesteld, in plaats der Hoeksche boekhorsten. De wrok der Hoekschen was natuurlijk, en zij waren de eersten, die te wapen grepen, en de stad Naarden verbrandden. Tien dagen daarna herriep margaretha, door hen teruggeroepen, en met regt vertoornd over de woordverbreking haars Zoons, die haar noch het beloofde jaargeld betaalde, noch de rust in stand hield, het met hem gesloten verdrag; willem moest zich, in September daarop volgende, daaraan onderwerpen; maar de Kabeljaauwschen riepen hem weldra terug, en in 1351 stond hij, tegenover zijne Moeder, aan het hoofd dier gewapende partij.
Ziedaar de resultaten dezer Verhandeling, welke men gemakkelijk dus te boek kan stellen, doch wier verkrijging en opdelving den Schrijver oneindige moeite moet hebben gekost, hoewel hem zekerlijk door wagenaar, van wijn en tijdeman veel was vóórgewerkt. Onder de bijgevoegde stukken vindt men een oud gedicht van willem van hellegaarsberg, hetwelk echter geene onbekende bijzonderheden bevat, dan dat het margaretha na haren afstand geraden werd, het gebied te behouden, of liever te hernemen, en meest opgevuld is met loci communes over het nadeel der burgergeschillen; voorts een vredesverdrag tusschen de Vriezen en Hertoge willem V, een Charter van mar- | |
| |
garetha, ter vrijwaring der Edelen van hare partij, en eene door aanteekeningen opgehelderde plaats van philippus aleydis.
Ééne zwarigheid is ons, na het lezen dezer doorwrochte Verhandeling, overgebleven, die wij de vrijheid nemen, hierbij den kundigen Schrijver tot nader onderzoek voor te leggen. Van waar komt het, dat, in weerwil der groote vergunningen, door de Keizerin, dadelijk na hare komst hier te lande, niet alleen aan Edelen, maar ook aan Steden verleend, (zie bl. 58 dezer Verhandeling) nogtans genoegzaam al de Steden de partij van haren Zoon, reeds in den beginne der twisten, omhelsden, en sedert meestal der Kabeljaauwsche partije getrouw bleven? Men kan dit geval niet gelijk stellen met de algemeene neiging der landzaten voor willem I ten tijde van ada: deze toch werd niet in het gebied gesteld door de Steden, maar door de toen nog alles vermogende Edelen: daarbij was de reden der algemeene verontwaardiging, niet op de onschuldige ada, maar op hare heerschzuchtige Moeder, die lijkgebaar en bruiloft op het schandelijkst vereenigde, vrij natuurlijk, hetgeen bij margaretha geene plaats kon hebben. Ook de woelingen ten tijde van maria van bourgondië, na het bekomen van het Groot-Privilegie, waren van een' geheel anderen aard: de reeds bestaande partijen bedienden zich van de zwakheid eener onbeschermde vrouwelijke Regering, om elkander den voet te ligten. Maar hier geldt het den oorsprong der partijen: de voorkeur, door de Steden aan eenen jongen Vorst, die steeds in hun midden was, gegeven, boven eene veelal afwezige Vorstin, wier juk minder scheen te moeten klemmen. Zou hier niet diezelfde oorzaak, welke gelijktijdig in Italië en Duitschland zulke geweldige veeten deed ontstaan en bijna vereeuwigde, hebben gewerkt? - de afgunst der pas verrijzende Steden tegen de nog magtige Edelen, thans door
margaretha zoo bij uitstek begunstigd. Het bewijst niets, zoo men zegt, dat onder de Kabeljaauwschen ook vele Edelen waren: men vergelijke hunne lijst slechts met die der Hoekschen bij wagenaar (IIIde D. bl. 280, 281), en men zal vinden, hoe zeer de laatsten de meerderheid hadden, niet alleen in getal, maar ook (de arkels en egmonden uitgezonderd) in vermogen en aanzien. Ook in Italië verbonden zich dikwerf vele Edelen met de partij der Steden, en kozen zelfs hunne woonplaats
| |
| |
in dezelve uit afgunst tegen de anderen, welke blijkbaar de zaak des Adels handhaafden. De mensch offert menigmaal zijn belang aan een hardnekkig genomen besluit op; en van daar, dat de Steden, om de hoog bevoorregte, de magtige duivenvoordes en brederodes te krenken, van hare eigene, onder margaretha verkregene, voorregten afstand deden. De berooving en ballingschap dier Edelen kittelden haar, en zij omhelsden gretig de partij eens nieuwen Landheers, die zoo populair scheen dat hij niet alleen aan Edelen en Steden, maar zelfs edel en onedel, poorters en dorpelingen verzocht, die regeling als wettig te willen goedkeuren. (Verh. bl. 233.) Hebben wij niet in onze dagen eene geheele bevolking den grimmigsten Dwingeland zien toevallen, alleen omdat hij beloofde, hen voor den dwang der Edelen te zullen vrijwaren, en hunne regten erkende, door welke hij alleen betuigde te regeren? - Dus verklaart het zich dan ook van zelf, waarom de Steden, eenmaal, hoewel misschien ten onregte, de Kabeljaauwsche factie als de Volks- (men zou thans zeggen liberale) partij beschouwende, daaraan bleven hechten, gelijk Hollands oudste Adel aan de Hoeksche partij; hoezeer dan ook de Steden eindelijk in oogendienaars van den Graaf, de Edelen in moedige - doch ook wel eens oproerige - tegenstanders van zijn gezag overgingen, welk laatste hij, gelijk in Frankrijk, door opbeuring van den derden stand best kon schragen.
De spelling van den Heer de jonge is niet naauwkeurig. Op bl. 2 lezen wij: lag men zich toe - voor leide. Elders: beroertens, gezegdens, belangens, enz.
|
|