Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1819
(1819)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 28]
| |
Reize door een gedeelte van Duitschland, Zwitserland, Italië en het zuiden van Frankrijk naar Parijs. - Herinneringen uit de gedenkwaardige jaren 1813, 1814 en 1815. - Naar het Hoogduitsch van J.G.C. Kiesewetter, Hoogleeraar in de Wijsbegeerte te Berlijn. IIIde Deel. Te Leeuwarden, bij Steenbergen van Goor. 1818. In gr. 8vo. 360 Bl. f 3-6:Na het breed en aanprijzend verslag, hetwelk wij van de twee eerste deelen dezes werks gegeven hebben, mogen wij ons, ten aanzien van dit derde en laatste, bekorten. - Wij nemen niets terug van den lof, welken wij aan den Schrijver gaven; doch twijfelen echter, of dit deel wel aan al zijne lezers hetzelfde genoegen zal verschaffen, als de vorigen. Van eigenlijk gezegd reizen komt er nu niets in. Wij bevinden ons altijd met den Hoogleeraar te Parijs, en bezien er met hem het merkwaardige; doch hij voert ons dikwijls, al verhalende, naar Rome, naar Londen, of naar elders, waar hij iets dergelijks gezien of opgemerkt heeft, als in Frankrijks hoofdstad, over, en brengt dan het een en ander in vergelijking, hetgeen natuurlijk voor alle lezers niet even onderhoudend en belangrijk is. Alleen in den 56sten of laatsten en kortsten brief reizen wij met hem naar Frankfort aan den Mein; doch die togt levert niets van belang op, en het verhaal van denzelven schijnt slechts aan het slot gevoegd te zijn, opdat wij den reiziger niet te Parijs verliezen, en hem een eind wegs naar huis geleiden zouden. Ziet hier nu, wat men in dit deel ontmoet. - Eene beschrijving van de kerk Notre Dame te Parijs en van de Westminster Abdij en Sint Paulus-kerk te Londen, - van het Pantheon te Parijs en te Rome, en van de Gedenkteekenen in beide de zoo even gemelde Engelsche gestichten, - van het Museum van Fransche Gedenkstukken, en van het Fransch Invaliden huis, en de Hospitalen van Greenwich en Chelsea, - van het Palais Royal, - van de onderaardsche Begraafplaatsen te Parijs, Rome en Napels, - van het Koninklijk Museum van Schilderstukken en Standbeelden, den Plantentuin, het Naturaliën kabinet, de Diergaarde, en het Britsch Museum, - van de Akademiën van Wetenschappen | |
[pagina 29]
| |
te Parijs en te Londen, - van de openbare Leerscholen, - de Ecole Polytechnique, de Instituten van Doofstommen en Blinden, en de Dier-Artsenijschool, - van de Fransche en Engelsche Fabrijken en Manufacturen, de Tapijtweverijen der Gobelins, de Porseleinfabrijk te Sèvres, de Geweerfabrijk, de Boekdrukkerij en de Spiegelfabrijk, - van de Pleinen en openbare Gedenkteekenen te Parijs en te Londen, - van de Schouwburgen aldaar, de Panoramaas enz., de Indiaansche Goochelaars, het Engelsch Boxen, enz. Eindelijk eene vergelijking der Parijzenaars en Londenaars, hunne onderscheidene geaardheid, smaak, leefwijs, tafel-étiquette, spijsbereiding, koffijhuizen en gaarkeukens, Assemblées, rijtuigen enz., en, tot slot, des Schrijvers wijsgeerige bedenkingen en aanmerkingen over Godsdienst, geweten, pligt, godsdienstige vrijheid en verdraagzaamheid, en over hetgeen, ten aanzien der laatste, zoo in Frankrijk als Engeland, te berispen is. - Wij behoeven niet te zeggen, dat ook hier alles, voor zoo veel de aard der onderwerpen toelaat, met levendigheid behandeld, en het drooge der stoffe nu en dan, door korte verhalen en kleine anecdoten, veraangenaamd wordt. Gaarne willen wij nu een staal der schrijfwijze geven, hetwelk wij, in ons vorig verslag, voorwaardelijk beloofd hebben. Wij nemen het uit de beschrijving der Diergaarde, bl. 169 enz. - ‘Het hevig gebrul, dat gij thans hoort, is het donderwoord van den Leeuw: wij naderen de hokken der verscheurende viervoetige dieren. - Welk een magtig dier is de Leeuw! Hoe veel schooner is hij, dan de Leeuwin, door zijne sterke manen, door zijnen breeden kop! Sterker wilt gij, dat ik zeggen zal, niet waar, mijn vriend? Neen! hij is ook schooner. In het gansche gebied der levende natuur is het mannetje niet enkel verhevener, maar ook schooner, dan het wijfje. - En is dit ook zoo bij het menschelijk geslacht? - Ja voorzeker. De apollo van belvedere is schooner, dan de mediceische venus. - Zoudt gij zulk een gevoelen wel in tegenwoordigheid van eenige vrouwen durven uiten? - Waarom niet? Zij zijn toch van hare zegeviering over ons geslacht zeker. Zij zijn het bekoorlijk geslacht, en schoonheid zonder bekoorlijkheid is doodGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 30]
| |
Moet niet de schoone juno van venus den gordel der bekoorlijkheid borgen, om den Vader der Goden te behagen? - Zie, hoe gerust de Aziatische Leeuw aldaar ligt. Hij is van zijne kracht bewust. - Indien hij vrij ware, en men hem tot den strijd uitdaagde, hoe geheel anders zou hij verschijnen! Van moed zou zijn oog schitteren, hetwelk thans slaapdronken is; vol begeerte tot den strijd, zou hij de sterke manen schudden, en met zijnen geweldigen staart vol kracht rondom zich slaan. Zoo zien wij hem slechts half, slechts een bijna levenloos beeld van hem. - Wilt gij weten, welk een Hondje het is, dat gij daar naast den Leeuw ziet zitten? Het is de kleine vriend van den magtigen. Een jongen wierp hetzelve, eenige jaren geleden, in de kooi, om er zich mede te vermaken, hoe de Leeuw het verschouren zou. Toen de Leeuw woedend op het beest losvoer, vlugtte het arme diertje bevend in een' hoek. De Leeuw bedacht zich: hij had medelijden met den zwakken vreesachtigen, en het medelijden ging in vriendschap over. Zie slechts, hoe trotsch de kleine gunsteling is op de genade van zijnen magtigen beschermer; hoe hij hem plaagt, aanblaft, tegen hem opspringt, hem aan de manen trekt, en hoe geduldig de Leeuw dit alles verdraagt, in het gevoel zijner kracht! Thans maakt het de kleine schelm hem een weinig te erg; hij heeft hem te sterk aan de manen getrokken. De Leeuw maakt eene ligte beweging met het hoofd, en de kleine kwelgeest ligt ver van hem op den grond; maar hij keert terstond weder terug, en vangt op nieuw zijn spel aan. - De leidsman verhaalt, dat de Hond eens, ziek zijnde, niet wilde eten, maar stil bleef liggen, waarop de Leeuw, in het eerst, alies had aangewend, om zijnen vriend op te beuren, en, toen hij zich hiertoe niet in staat bevond, was hij ook stil geworden, had somwijlen wanhopig gebruld, en was niet eer weder bedaard, dan toen het Hondje genezen was.’ Kluchtig is, op bl. 173, het verhaal van den Zwitserschen Beer, die een' doek grijpt, waarmede men hem lang voor den neus gewaaid had, denzelven in zijn' drinktrog wascht, hem vervolgens om den kop slaat, er mede op en neêr wandelt, enz. - Men moet zich intusschen niet verbeelden, dat alles hier slechts koddig is. Het vrolijke dient alleen tot afwisseling. De stijl is altijd overeenkomstig met de stof, | |
[pagina 31]
| |
die verhandeld wordt; en, wil men ernst? men vindt dien, bij de beschouwing der onderaardsche Begraafplaatsen, en in de aanmerkingen over Godsdienst, enz. |
|