hij moge dan een Christen-Leeraar of een Christen-Lidmaat zijn, zoo hij het niet kan, zal zijn geweten hem zeggen, waarvoor men hem houden moet. - Als middelen tegen het schandelijk bedrijf geeft hij op: een verbod tegen eene herhaalde beroeping van denzelfden Leeraar in dezelfde vacature (dit zal, meenen wij, zijne bedoeling zijn); een verbod aan de Gemeenten, om staande het beroep eenig aanbod in geld of andere zaken te doen, en aan de Leeraren, om soortgelijk aanbod aan te nemen, of toe te staan, dat het door iemand, op wien zij betrekking hadden, wierde aangenomen, hetgeen hij met simonie, tegen welke nog altijd de bekende eed gevorderd wordt, wenscht te zien gelijk gesteld; en eindelijk verlangt hij eene aanzienlijke vermeerdering der inkomsten, aan het Predikantsambt verknocht, hetwelk zeker het beste behoedmiddel wezen zou tegen te groote verzoeking in dezen, en het schandelijk bedrijf (voorondersteld dat het plaats hebbe) nog meer zou doen verfoeijen door iederen weldenkenden. Daar wij voor ons het laatstgenoemde middel, immers in zoo ver het eenigzins voldoende kon gerekend worden, voor eenen geruimen tijd nog onder de pia vota rekenen, hebben wij bij het voorgestelde verbod, en de uitbreiding van gemelden eed, een weinig uit te zonderen; hoezeer wij schijnheilig vertoon, en dat tegen over elkander loven en bieden, niet minder, dan de Schrijver, verachten. Maar wij kennen waardige, edelaardige mannen, die er dadelijk bij een beroep rondborstig voor uitkomen, dat zij hunne tegenwoordige standplaats, welke zij anders verre verkiezen zouden, verlaten zullen, en verlaten moeten, tenzij hunne inkomsten aldaar voor het minst aan die der roepende Gemeente wierden gelijk gebragt; en wij zien niet in, waarom eene vermogende Gemeente, in zoodanig geval, niet zou mogen doen, hetgeen dezelve reeds lang, en zonder zoodanig eene
aanleiding, had behooren te doen, en vinden er volstrekt geene laagheid in, dat de Predikant zoodanig aanbod alsdan aanneemt, al