bij de behandeling; en wij houden ons verzekerd, dat ieder bevoegd regter zijne verwachting door den Redenaar overtroffen zal vinden. In het behandelen van dit aanlokkelijk onderwerp volgt de Hoogleeraar eene omgekeerde orde, wanneer men zijne vorige Redevoering vergelijkt. Hij spreekt eerst van de geschiedkundige bewijzen, dan van den aard zelven der Christelijke leer. Roerend, wegslepend is het eerste gedeelte, waarin hij, na in aeschines en demosthenes aangetoond te hebben, wat de ware welsprekendheid is, met voorbeelden uit de oude en nieuwe Christenheid aantoont, wat de Godsdienst van christus tot de aankweeking dier edele gave vermag; en hier wordt, uit de oudere, chrysostomus vooral op het levendigst voorgesteld; terwijl dit stuk met den beroemden Redenaar rau, uit de nieuwere bijzonder en uitvoeriger gekozen, op eene aandoenlijke wijze eindigt. Bij het tweede gedeelte, in hetwelk meer redenering te pas kwam, hadden wij, in den beginne, eene heimelijke vrees, dat hetzelve bij het eerste eenigzins zou afsteken. Dan, onder het lezen, gevoelden wij deze vrees meer en meer verdwijnen. De kracht der redekaveling, de juistheid en helderheid der denkbeelden, de eenvoudigste en schoonste orde bij de menigvuldigheid van zaken, en overal, waar het te pas kwam, heerlijke trekken en wendingen van welsprekendheid: dit alles, in eenen zuiveren, deftigen en levendigen Latijnschen stijl voorgedragen, deed ons en den Steller bewonderen, en eene leer hoogachten, zoo geschikt tot ware welsprekendheid. - Mogt de kundige en begaafde man velen tot die welsprekendheid vormen, tot zijn streelendst genoegen, en tot eer van eenen Godsdienst, wiens voortreffelijkheid hij zoo sterk gevoelt, en zoo wèl weet aan den dag te leggen!