Boekbeschouwing.
Wesselii Alberti van Hengel Oratio, de singulari religionis Christianae vi atque efficacitate ad piam et honestam puerorum educationem, publice habita in Athenaeo Frisiaco, die 6 Novembris, A. 1817, cum Rectoris Magnifici munere abiret. Groningae, apud J. Oomkens. 1818. 4to. 16 pag.
Zeer aangenaam is het den beminnaar van den Christelijken Godsdienst, wanneer hij deszelfs groote nuttigheid in de maatschappij op eene verstandige en grondige wijze ziet aangetoond. Elke nieuwe poging, tot dat einde aangewend, is hem van harte welkom, vooral in onze dagen, waarin de voortreffelijkheid van dien Godsdienst zoo plegtig door Koningen en Vorsten erkend, en deszelfs grondbeginsels, als de beste zuilen van maatschappelijke orde en geluk, meer dan immer te voren, openlijk aangeprezen worden. Allergepastst kwam ons derhalve de stof voor, met welker behandeling de Hoogleeraar van hengel de waardigheid van Rector Magnificus aan de Illustre School te Franeker heeft nedergelegd. Zijn oogmerk met derzelver keuze was, om aan te toonen, welken heilzamen invloed de Christelijke Godsdienst hebbe op iets, hetwelk in de maatschappij van het grootste belang is, - op de opvoeding der kinderen. Deze invloed wordt aangetoond, zoo wel uit den aard zelven van dien Godsdienst, als geschiedkundig door daadzaken. In het eerste gedeelte der Redevoering wordt, uit de volmaaktheid der leer van Jezus en zijne Apostelen, uit de drangredenen derzelve, en uit de hulpmiddelen, die zij aanbiedt, zeer oordeelkundig betoogd, dat onze Godsdienst, uit deszelfs aard, den heilrijksten invloed heeft op de opvoeding der kinderen, en te dien