vlugheid, en zelfs met aanhalingen uit onderscheidene tijden en talen - openlijk op straat blijft staan razen en tieren tegen den onvoorzigtigen, die hem durfde ten beste raden.
Ziedaar, juister dan in het voorberigt des Schrijvers, oorsprong, inhoud en doel van dit boekje geteekend. Wat zullen wij er meer van zeggen? De Hoogleeraar zich ontslagen hebbende van alle wederlegging onzer gemaakte aanmerkingen, met uitzondering alleen van hetgeen onze vrees voor Germanismen betreft, zoo hebben wij ook deze maar alleen te verdedigen. De Heer lulofs wete dan, dat dit kwaad niet enkel in woorden, maar vooral in spreekwijzen, in de geheele houding en wending van den stijl, pleegt te schuilen. Niemand kent beter, dan onze bilderdijk, al den rijkdom der Hollandsche taal; en schaars iemand beklaagt zich luider over de verbastering, die zij, door onze gemeenzaamheid met het Hoogduitsch, in de meeste geschriften van den dag heeft ondergaan. Wij, daarenboven, zijn van meening, dat slechts iemand van zijn gezag, en wel in poëzij, met voegzaamheid deze en gene woorden weêr kan invoeren, die, bij ons te eenemaal onbekend geworden, voor den minkundigen allen schijn hebben van op vreemden grond gekweekt te zijn. - Ten aanzien van den Franschen wind zeggen wij alleen: er is meer dan te veel afkeer tusschen de zuidelijke en noordelijke deelen van ons Koningrijk. Althans wij kunnen niet zien, dat de genegenheid uit dien hoek zoo zeer sterk blaast. - Alle de overige aanmerkingen schijnt de Schrijver liever verkozen te hebben met daden dan met woorden te weêrleggen. Doch, wij twijfelden niet aan 's mans vlugheid, zijne bekendheid met onderscheidene talen, en geschristen, in dezelven opgesteld. Integendeel, het goed gebruik, de behoorlijke regeling en beschaving waren het, welke wij wenschten, dat zich in volgende voortbrengsels duidelijker vertoonden. En in dezen wensch zijn wij door het onderhavige stukje ten sterkste bevestigd. Waarlijk, rottingsmeer en alle die fraaiheden staan leelijk in den mond eens mans, die der jeugd beschaafde taal en stijl leeren, en met het voorbeeld van al,
wat gepast is, moet voorgaan. Wij misgunnen lulofs wel de bloedverkoeling niet, gelijk hij zijn geschriftje zoo eigen aardig en openhartig noemt, welke echter ons bloed zelfs voor geen oogenblik heeft doen gesten; maar een Professor met een knuppel is, in ons oog, toch geen beminnelijk voorwerp: wij