Ter Gedachtenis van twee onzer Medestudenten C.S.C. van der Muelen, en Ph.H. Themmen. Te Groningen, bij W. van Boekeren. In gr. 8vo. 28 Bl. f :-8-:
De aanleiding tot deze treurzangen is bekend; de voorafgaande dichtregels hebben in ons oog de meeste waarde; en het daar aangewezen oogpunt, waaruit wij deze stukjes beschouwen moeten:
‘Zoek gij dan ook, lezer! uit kunstmin gedreven,
Geen' dichtstijl in 't kransje door vriendschap geweven:
Wij volgden, in 't schetsen van droefheid en smart,
Geen kieschheid van woorden, maar de inspraak van 't hart.’
dit oogpunt houdt eene gestrenge kritiek bij alle de volgende terug. Echter vinden wij ons gedrongen te betuigen, dat wij met den wensch van den Litt. Stud. w., dat alle de Groninger studenten in Groningen hun graf vinden, geenszins ons vereenigen: dus spreekt hij de overledenen aan:
‘Rust zacht, rust liefelijk(!) in Gruno's grijze wallen,
Waar vriendschap op uw graf haar zilte tranen weent,
Tot dat, wanneer de dood ons insgelijks doet vallen,
Een vriend in eenen groef ons aller stof vereent.’
Twee stukjes in (misschien poëtisch?) proza zijn in waarde aan de versjes volkomen gelijk, van welke de goede meening de éénige, immers de beste, aanprijzing is.